ECLI:NL:CRVB:2020:1706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
18/5140 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 9 februari 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2017. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct had vastgesteld en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er voldoende medische informatie was verzameld. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische gegevens ingebracht die de eerdere beoordeling konden onderbouwen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met C.I. Heijkoop als griffier.

Uitspraak

18.5140 WIA

Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 augustus 2018, 18/688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing
van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als customer service agent voor 39,07 uur per week. Op 9 februari 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 19 mei 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 december 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 15 december 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 12 december 2017 een nieuwe FML opgesteld, waarin (ook) beperkingen voor trillingsbelasting, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn, zijn opgenomen. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om af te wijken van de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Op basis van deze aangepaste FML van 12 december 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na onderzoek geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van appellante, dat haar lichamelijke klachten onvoldoende naar voren komen in de FML van 12 december 2017, niet kan worden gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat het door appellante in beroep overgelegde eindrapport van 22 februari 2018 van het revalidatietraject bij Medinello niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat dit traject is gestart na de datum in geding. Voorts is de enkele stelling van appellante dat dit rapport een goed beeld geeft van haar klachten onvoldoende voor de constatering dat haar lichamelijke klachten onvoldoende naar voren komen in de FML. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante in beroep geen objectief medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij per datum in geding door een depressie meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft aangenomen dat het depressieve beeld bij appellante pas na de datum in geding is ontstaan en daarom terecht voor de huidige beoordeling buiten beschouwing is gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde brief van 12 juli 2017 van de praktijkondersteuner GGZ SOLK niet tot de conclusie worden gekomen dat er op de datum in geding sprake was van meer dan een stemmingsstoornis. De vermelding van depressie, zonder verdere informatie in het huisartsenjournaal, is naar het oordeel van de rechtbank daarvoor ook onvoldoende. Uitgaande van de medische beperkingen zoals verwoord in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat was de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De beroepsgrond van appellante dat zij de functie van productiemedewerker industrie niet kan verrichten vanwege haar allergieën en de aanwezigheid van soldeerdampen is, zo heeft de rechtbank overwogen, niet nader geconcretiseerd. Appellante heeft geen aanvullende medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat huidcontact met tin, messing, metaal en kunststof beperkingen voor haar tot gevolg heeft. De stelling van appellante dat het werken in soldeerdampen tot verergering van de klachten zal leiden, is niet onderbouwd. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de melding van een toename van de klachten door appellante niet tot een ander oordeel kan leiden in het kader van de onderhavige beoordeling van de situatie op de datum in geding.
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft zij herhaald dat uit de in beroep overgelegde medische informatie blijkt dat zij ten tijde van de beoordeling door het Uwv een intensief behandeltraject volgde. Hangende de onderhavige procedure heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld. Appellante blijft van mening dat de lichamelijke klachten onvoldoende zijn meegenomen. Appellante heeft hiertoe verwezen naar de verklaringen van de behandelende artsen in het dossier en de behandelingstrajecten die appellante heeft doorlopen en nog steeds doorloopt. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op de datum in geding geen rekening hoeft te worden gehouden met de psychische klachten van appellante. Uit de eerder overgelegde informatie blijkt dat appellante reeds onder behandeling was voor de datum in geding. Dit wordt ondersteund door de in beroep overgelegde informatie van de huisarts. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte veronderstelt dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de allergieën van appellante. Het feit dat de klachten op het moment van keuring niet actief opspeelden kan naar de mening van appellante niet leiden tot het buiten beschouwing laten van allergieën. Bij een allergie is het noodzakelijk dat prikkelingen worden voorkomen zodat de klachten niet gaan opspelen. Appellante heeft aangevoerd dat zij voldoende medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de beoordeling door het Uwv. Het had volgens appellante op de weg van de rechtbank gelegen om de medische en de arbeidskundige beoordeling door een expert te laten uitvoeren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 mei 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in de kern een herhaling van wat in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank heeft over deze gronden een gemotiveerd oordeel gegeven. De rechtbank heeft appellante terecht niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek naar haar lichamelijke en psychische klachten onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, een uitgebreide anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op het spreekuur gezien en door appellante ingebrachte informatie van 12 juli 2017 van N. van Berkel, POH-GGZ SOLK psychomotorisch therapeut, bij de beoordeling betrokken. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten blijkt dat met alle, medisch te objectiveren, klachten rekening is gehouden bij het opstellen van de FML van 12 december 2017. De overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante geen objectief medische gegevens ingebracht die kunnen dienen ter onderbouwing van zijn stelling dat het Uwv haar belastbaarheid heeft onderschat. Appellante heeft volstaan met een verwijzing naar de door haar in beroep ingediende medische stukken, waaruit volgens haar voldoende twijfel blijkt aan de beoordeling door het Uwv. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Appellante heeft in beroep een eindrapportage van 22 februari 2018 van poliklinische revalidatie behandeling Medinello overgelegd over de intake en de daarop volgende revalidatiebehandeling die heeft plaatsgevonden van 11 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018. Daarnaast heeft appellante het journaal van haar huisarts overgelegd over de periode van 25 januari 2018 tot en met 30 januari 2018. Hierin wordt onder Probleemlijst vermeld: “12-2016 Solk” en “12-2016 depressie”. Tenslotte heeft appellante in beroep een verklaring overgelegd van 23 mei 2018 van Van Berkel. In een rapport van 26 juni 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom deze medische stukken geen aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt over de belastbaarheid van appellante per 19 mei 2017 te wijzigen. De verklaring van Van Berkel bevat geen wezenlijke andere informatie dan eerder in haar verklaring van 12 juli 2017 is opgenomen en bij de herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is betrokken. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat eerst in januari 2018 verwijzing naar PsyQ heeft plaatsgevonden op advies van Medinello. Met de enkele verwijzing naar de in beroep ingebrachte stukken is niet alsnog twijfel ontstaan aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv dat met de FML van 12 december 2017 voldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Terecht heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige. In hoger beroep is hiervoor evenmin aanleiding, omdat geen twijfel is ontstaan over de juistheid van de functionele mogelijkheden van appellante.
4.4.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 12 december 2017, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De in hoger beroep herhaalde beroepsgrond van appellante dat zij de functie van productiemedewerker industrie niet kan verrichten vanwege haar allergieën en de aanwezigheid van soldeerdampen is, net als in beroep, in hoger beroep niet onderbouwd.
5. Wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop