ECLI:NL:CRVB:2020:1754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
18/5554 WIA, 19/4537 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, heeft zich op 19 juli 2010 ziek gemeld en ontving vanaf 16 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2016 heeft het Uwv zijn uitkering per 9 januari 2017 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om hoger beroep in te stellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 augustus 2020 geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het eerdere besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 18 april 2017 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tevens heeft de Raad het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, maar heeft hij het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering aan appellant.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de proceskosten van appellant door het Uwv vergoed moeten worden, tot een totaalbedrag van € 2.380,34. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020.

Uitspraak

18.5554 WIA, 19/4537 WIA

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 september 2018, 17/1492 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 18 oktober 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), geregistreerd onder nummer 19/4537 WIA.
Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op bestreden besluit 2.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als meewerkend voorman voor gemiddeld 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 19 juli 2010, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 16 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 december 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling zijn door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige rapporten opgemaakt, op grond waarvan het Uwv bij besluit van 8 november 2016 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 9 januari 2017 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 18 april 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verklaring van 13 maart 2019 van KNO-arts dr. J.T.F. Postelmans ingezonden.
3.2.
Het onder 3.1 genoemde rapport heeft geleid tot een nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 5 augustus 2019. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het kortdurend gebruik van gehoorbescherming mogelijk moet worden geacht, maar niet langer aaneengesloten en ook niet het grootste deel van de dag. Dit rapport van 5 augustus 2019 heeft geleid tot een nadere arbeidskundige beoordeling, op grond waarvan het Uwv bij besluit van 18 oktober 2019 (bestreden besluit 2) alsnog het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2016 gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft herroepen. De WIA-uitkering van appellant wordt per 9 januari 2017 voortgezet en gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft verzocht het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd, zodat moet worden geoordeeld dat de rechtbank dat besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Bij bestreden besluit 2 is niet volledig tegemoetgekomen aan appellant. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb wordt bestreden besluit 2 in dit geding betrokken.
4.2.
Uit bestreden besluit 2 blijkt dat bestreden besluit 1 niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, evenals bestreden besluit 1.
4.3.
Appellant stelt zich op het standpunt dat aan bestreden besluit 2 niet voldoende functies ten grondslag zijn gelegd omdat in de functie assembleerder installatie, motoren, voertuigen (SBC-code 265110) kortdurend aaneengesloten gebruik moet worden gemaakt van gehoorbescherming, wat volgens appellant voor hem niet mogelijk is.
4.4.
Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de aan de nadere schatting ten grondslag gelegde functies. Gewezen wordt op het rapport van 3 september 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en het resultaat functiebeoordeling. Daarin is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd waarom de signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant niet aan de geschiktheid van die functies in de weg staan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het resultaat functiebeoordeling op toereikende wijze gemotiveerd dat appellant de functie assembleerder installatie, motoren, voertuigen (SBC-code 265110) kan vervullen met zijn beperkingen voor het gebruik van gehoorbescherming. In deze functie komt het dragen van gehoorbescherming niet voor. Gezien de aard van de werkzaamheden (assembleert en monteert het binnenwerk van distributietransformatoren) zal er sprake zijn van auditieve prikkels, maar men kan naar eigen welbevinden bij het uitoefenen van diverse werkzaamheden kortdurend gebruik maken van gehoorbescherming. Het gebruik van gehoorbescherming is niet als verplichting opgenomen. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
4.5.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
4.6.
Er is aanleiding om de proceskosten van appellant te vergoeden. De in beroep en hoger beroep gemaakte kosten wegens verleende rechtsbijstand worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op bedragen van € 1.050,- in beroep (2 punten) en € 525,- in hoger beroep (1 punt), in totaal € 1.575,-. Tevens wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten voor het opvragen van medische informatie in beroep ten bedrage van € 805,34. De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.380,34.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 april 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2019 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente als hiervoor in overweging 4.5 omschreven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.380,34;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop