ECLI:NL:CRVB:2020:1785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die in het verleden als machine operator werkte, had zich op 1 maart 2015 ziek gemeld vanwege toegenomen psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar per 31 mei 2015 een ZW-uitkering toe. Na een medisch onderzoek op 17 februari 2016 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid, waarna het Uwv haar uitkering per 25 februari 2016 beëindigde. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten op de datum in geding onderschat waren en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank had overtuigend gemotiveerd dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar werk. De Raad bevestigde dat de latere toekenning van WIA- en IVA-uitkeringen niet betekende dat appellante op 25 februari 2016 al ernstige psychische beperkingen had. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.