In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De aanvraag was eerder toegewezen voor een periode van zes maanden, maar de appellant stelde dat de bijstand voor een langere periode toegekend had moeten worden. De Raad heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer de draagkracht voor de bijzondere bijstand voor een kortere periode dan twaalf maanden mocht vaststellen, gezien de omstandigheden van de appellant en de beleidsregels die van toepassing zijn. De Raad oordeelde dat het college correct had gehandeld door de draagkracht te herzien en dat de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de bewindvoerder niet als een derde kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.