ECLI:NL:CRVB:2020:1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
18/5731 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 26 september 2018 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 10 mei 2005 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een anonieme melding dat appellant meer uren werkte bij supermarkt [A] B.V. dan opgegeven, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij meer uren aanwezig was in de supermarkt dan hij had opgegeven. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met ingang van 3 oktober 2017 ingetrokken.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, omdat appellant niet kon aantonen dat hij zich aan de opgegeven uren hield. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe, objectieve gegevens had aangedragen die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden was gebeurd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2018, 18/2766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant ontving vanaf 10 mei 2005 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Sinds 1 december 2016 heeft appellant een oproepcontract bij supermarkt [A] B.V. (supermarkt) te [woonplaats]. De door appellant opgegeven inkomsten worden op de bijstand in mindering gebracht.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant werkzaamheden verricht bij de supermarkt en hiervoor contante gelden ontvangt, heeft een handhavingspecialist van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de handhavingspecialist onder meer dossieronderzoek verricht, appellant verzocht over de periode van 2 oktober 2017 tot en met 29 oktober 2017 registratieformulieren ‘overzicht werkzaamheden’ in te vullen en in te leveren. Meerdere handhavingspecialisten hebben in de hiervoor genoemde periode waarnemingen verricht bij de supermarkt. Vervolgens heeft de handhavingspecialist appellant op 14 november 2017 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 november 2017.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 3 oktober 2017 ingetrokken. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant meer uren dan opgegeven aanwezig was in de supermarkt en daarom de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Appellant diende de uren die hij op basis van het oproepcontract werkte op te geven. Uit bevindingen zoals vermeld in het rapport van 14 november 2017 is gebleken dat appellant op diverse momenten, die hij niet heeft opgegeven, ook in de supermarkt was en daar werkzaamheden verrichtte. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het vullen van de schappen, het stapelen van kratten en het schillen van fruit. In de gegeven omstandigheden is het voor het college onmogelijk om vast te stellen hoeveel uur appellant daadwerkelijk in de supermarkt heeft gewerkt. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:534) geoordeeld dat de aanwezigheid van appellant tijdens reguliere arbeidsuren op een werkplek veronderstelt dat de betreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college was op grond hiervan gehouden de bijstand in te trekken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in beroep, betwist dat hij meer uren per week op geld waardeerbare activiteiten in de onderhavige supermarkt heeft verricht dan dat hij aan het college heeft opgegeven. Hij stelt dat hij vanwege zijn gezondheid en instabiele thuissituatie vaker op zijn werk bleef hangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 3 oktober 2017 tot en met 4 december 2017.
4.2.
De grond die appellant in hoger beroep aanvoert is in essentie een herhaling van wat in beroep is aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust. Appellant heeft ook in hoger beroep niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden zich beperkten tot het aantal uren zoals aan het college opgegeven. Zijn enkele stelling dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand en zijn thuissituatie na het werk op zijn werkplek aanwezig bleef zonder te werken is daartoe niet toereikend. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de bijstand van appellant op juiste gronden heeft ingetrokken.
4.3.
Uit 4.2. volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) I.A. Siskina