ECLI:NL:CRVB:2020:1880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 26 september 2018 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 10 mei 2005 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een anonieme melding dat appellant meer uren werkte bij supermarkt [A] B.V. dan opgegeven, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij meer uren aanwezig was in de supermarkt dan hij had opgegeven. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met ingang van 3 oktober 2017 ingetrokken.
De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, omdat appellant niet kon aantonen dat hij zich aan de opgegeven uren hield. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe, objectieve gegevens had aangedragen die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden was gebeurd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.