ECLI:NL:CRVB:2020:1889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
19/4804 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2019. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het verschuldigde griffierecht van € 128,- niet tijdig heeft betaald en het beroepschrift te laat is ingediend. Appellant had op 25 februari 2020 een brief ontvangen waarin hij werd gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met een deadline van 28 dagen. Ondanks een tweede herinnering op 27 maart 2020, is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval is het beroepschrift digitaal ingediend op 20 november 2019, wat betekent dat het niet tijdig was, aangezien de termijn al was verstreken. Appellant voerde aan dat hij de uitspraak pas op 8 november 2019 had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het risico van een te late indiening voor rekening van appellant komt, vooral omdat de rechtbank de uitspraak op 19 september 2019 per aangetekende post had verzonden.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep zonder verder onderzoek niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met N. Khachatryan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 augustus 2020
19/4804 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2019, 18/5035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 25 februari 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 27 maart 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 19 september 2019 in afschrift aan partijen toegezonden.
Aangezien de rechtbank deze uitspraak op 9 oktober 2019 retour heeft ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”, is de uitspraak nogmaals per gewone post aan appellant toegezonden. Daarbij is appellant erop gewezen dat deze tweede verzending van de uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van beroep.
Het beroepschrift is digitaal ingediend en ontvangen op 20 november 2019.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft in zijn beroepschrift als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat hij de uitspraak van 19 september 2019 pas op 8 november 2019 heeft ontvangen. Appellant bestrijdt dat de rechtbank de uitspraak op 19 september 2019 per aangetekende post aan hem heeft toegezonden. De aangevallen uitspraak is hem eerst bij brief van 11 oktober 2019 toegezonden.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt overwogen dat in situaties als de onderhavige waarin een aangetekend stuk niet wordt afgehaald het uitgangspunt geldt dat het risico dat hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening en risico komt van de partij die hoger beroep instelt.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van N. Khachatryan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) N. Khachatryan
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.