ECLI:NL:CRVB:2020:1921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WLZ-zorg op basis van medisch advies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 3 december 2019. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. De aanvraag van appellante werd afgewezen bij besluit van 11 maart 2019, dat later werd gehandhaafd bij een besluit van 7 mei 2019. Het CIZ baseerde zijn besluit op een advies van de medisch adviseur, waarin werd gesteld dat de aanwezige beperkingen van appellante niet leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals vereist in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het CIZ zich op het advies van de medisch adviseur kon baseren. De rechtbank concludeerde dat de somatische klachten van appellante onvoldoende waren om aan te tonen dat er een blijvende behoefte aan zorg was. Appellante was in staat om zelf hulp in te roepen en de benodigde zorg was planbaar. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd die de inschatting van de medisch adviseur zou kunnen weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.