ECLI:NL:CRVB:2020:1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ouderdomspensioen tijdens detentie en voortvluchtigheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderdomspensioen van appellant, die tijdens zijn detentie geen recht had op dit pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen van appellant per 1 augustus 2017 beëindigd, omdat hij voortvluchtig werd geacht. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij zich niet had onttrokken aan detentie in de periode van augustus 2017 tot en met 13 december 2017. De Raad oordeelde dat er geen geschil was over het feit dat appellant tijdens zijn detentie geen recht had op ouderdomspensioen en dat de Svb terecht had vastgesteld dat het pensioen herleefde na de detentie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad merkte op dat het beëindigingsbesluit van 1 augustus 2017 in rechte onaantastbaar was geworden, omdat appellant hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De Svb had ook geweigerd terug te komen op dit besluit, en er was geen reden om dit besluit te herzien. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met F.E.M. Boon als griffier.