ECLI:NL:CRVB:2020:1923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
19/222 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderdomspensioen tijdens detentie en voortvluchtigheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderdomspensioen van appellant, die tijdens zijn detentie geen recht had op dit pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen van appellant per 1 augustus 2017 beëindigd, omdat hij voortvluchtig werd geacht. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij zich niet had onttrokken aan detentie in de periode van augustus 2017 tot en met 13 december 2017. De Raad oordeelde dat er geen geschil was over het feit dat appellant tijdens zijn detentie geen recht had op ouderdomspensioen en dat de Svb terecht had vastgesteld dat het pensioen herleefde na de detentie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad merkte op dat het beëindigingsbesluit van 1 augustus 2017 in rechte onaantastbaar was geworden, omdat appellant hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De Svb had ook geweigerd terug te komen op dit besluit, en er was geen reden om dit besluit te herzien. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met F.E.M. Boon als griffier.

Uitspraak

19.222 AOW

Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2018, 18/4449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Servië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2020. Appellant is verschenen. De Svb is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft aan appellant vanaf oktober 2011 een ouderdomspensioen toegekend ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Appellant heeft, hoewel de officier van justitie uitstel had geweigerd, geen gevolg gegeven aan een oproeping zich op 24 april 2017 te melden bij een penitentiaire inrichting voor het ondergaan van een gevangenisstraf. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 1 augustus 2017 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 augustus 2017 beëindigd op de aan artikel 8c van de AOW ontleende grond dat appellant zich onttrok aan een vrijheidsstraf.
1.3.
Bij faxbericht van 22 januari 2018 heeft appellant de Svb een bewijs van ontslag gestuurd van de directeur van de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] . Daarin is vermeld dat appellant van 14 december 2017 tot 20 januari 2018 in detentie heeft gezeten en de hem opgelegde straffen heeft ondergaan.
1.4.
Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 25 januari 2018 onder verwijzing naar artikel 8b, derde lid, van de AOW beslist dat appellant vanaf 20 januari 2018 opnieuw ouderdomspensioen krijgt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 29 mei 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 januari 2018 door de Svb ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het onder 1.2 vermelde beëindigingsbesluit, dat dit besluit in rechte onaantastbaar geworden is, en dat het recht op een ouderdomspensioen over de periode augustus 2017 tot en met 13 december 2017 buiten de omvang van het voorliggende geding valt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij zich in de periode augustus 2017 tot en met 13 december 2017 niet heeft onttrokken aan detentie of voortvluchtig is geweest.
3.2.
De Svb heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant tijdens zijn detentie geen recht had op ouderdomspensioen en dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat het ouderdomspensioen van appellant herleefde bij het einde van zijn detentie. Appellant is het er niet mee eens dat hij vanaf 1 augustus 2017 voortvluchtig werd geacht en dat daarom zijn ouderdomspensioen met ingang van die datum is beëindigd. Zijn gronden richten zich dus niet tegen het bestreden besluit, maar tegen het besluit van 1 augustus 2017. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.2.
De Svb heeft in overleg met de advocaat die destijds voor appellant optrad, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 januari 2018 mede opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 1 augustus 2017. De Svb heeft vervolgens geweigerd terug te komen van dit besluit. Er is niet gebleken dat daarover nog een procedure aanhangig is. De Raad merkt ten overvloede op dat in dit geding niet is gebleken van een reden waarom de Svb van het besluit van 1 augustus 2017 zou hebben moeten terugkomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) F.E.M. Boon