ECLI:NL:CRVB:2020:1929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
18/4833 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 8 februari 2016 ziek meldde met psychische, energetische en lichamelijke klachten, had eerder een uitkering op grond van de ZW ontvangen. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 13 februari 2017, na een beoordeling door een verzekeringsarts die appellante belastbaar achtte met inachtneming van haar beperkingen. Appellante was van mening dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen waren dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen. Ze verwees naar medische informatie van verschillende specialisten die volgens haar niet correct was geïnterpreteerd.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad benadrukte dat appellante in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd dat zij geen functionele mogelijkheden had. De overwegingen van de rechtbank werden volledig onderschreven, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.4833 ZW

Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juli 2018, 17/4139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Sarier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker verpakken bij [instantie] op basis van een WSW-indicatie voor 20 uur per week. Op 8 februari 2016 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met psychische-, energetische- en lichamelijke klachten. Haar dienstverband is op 1 april 2016 geëindigd. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante in staat is haar eigen werk te verrichten
.Hierbij heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat het eigen werk van appellante onder beschutte omstandigheden werd verricht en bestond uit licht inpakwerk aan een heel langzaam lopende band, waarbij zij naar eigen behoefte kon zitten of staan, voor 20 uur per week. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2017 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 13 februari 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
29 mei 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting heeft bijgewoond, de beschikbare informatie van de behandelend sector en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts bij zijn onderzoek heeft betrokken. Hiermee is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. De stelling van appellante, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehouden was om medische informatie in te winnen bij de behandelend sector, wordt niet gevolgd omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat hiervoor geen aanleiding bestond. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de FML een onvolledig beeld van de medische situatie van appellante hadden en dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De verzekeringsartsen hebben de klachten waaraan een objectiveerbaar medisch substraat ten grondslag ligt bij de beoordeling in aanmerking genomen, en ook een aantal klachten in aanmerking genomen waaraan dit ontbreekt. De rechtbank onderschrijft het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit medische gegevens die appellante in beroep heeft overgelegd, niet volgt dat er klachten zijn gemist en niet bij de beoordeling zijn betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. In dat kader heeft zij er onder meer op gewezen dat zij meerdere psychische en lichamelijke beperkingen heeft welke chronisch en ernstig zijn. Zij staat al jaren onder medische behandeling, maar heeft hiervan nog geen positieve resultaten ondervonden. De vermoedelijke diagnose fibromyalgie is onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hadden de medische sector moeten benaderen voor meer informatie, omdat op dat moment medische onderzoeken liepen. Appellante is van mening dat voldoende medisch bewijs beschikbaar is om aan te nemen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen, waarbij zij heeft verwezen naar de beschikbare informatie van de revalidatiearts, gynaecoloog en dermatoloog. Deze informatie is niet juist opgevat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep omdat hieruit blijkt dat zij niet belastbaar was voor arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2018 ingebracht en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante weer in staat is haar werk als medewerker verpakken op basis van een WSW-indicatie voor 20 uur per week te verrichten en terecht de ZW-uitkering met ingang van 13 februari 2017 heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn reactie van 23 november 2018 en van 12 september 2017 overtuigend heeft toegelicht dat de informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, geen aanleiding geeft om tot een ander standpunt te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
23 november 2018 toegelicht dat de informatie van de orthopeed en de huisarts geen nieuwe medische gegevens oplevert omdat in de FML met de pijnklachten van handen, voeten, knieën en schouders rekening is gehouden. In het rapport van 12 september 2017 heeft de verzekeringsarts in de beroepsprocedure toegelicht dat de in beroep overgelegde informatie van de curatieve sector, waaronder de brief van de revalidatiearts van 15 mei 2017 en de informatie van de huisarts van 9 november 2016, geen ander beeld geeft van de problematiek van appellante rond de datum in geding dan waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. Appellante heeft in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd dat zij geen functionele mogelijkheden heeft.
5. De overwegingen in 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) M. Graveland