ECLI:NL:CRVB:2020:1939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
19/1532 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAO-uitkering na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die in Marokko woont, had op 10 januari 2018 verzocht om heropening van het onderzoek naar zijn aanvraag voor een WAO-uitkering, die hij eerder had ingediend. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de medische informatie die niet aantoonde dat de appellant gedurende de vereiste 52 weken arbeidsongeschikt was geweest na zijn hersteldmelding op 1 november 1993.

De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat het aan de appellant was om met objectieve medische gegevens aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor de WAO-uitkering voldeed. De rechtbank oordeelde dat de appellant hierin niet was geslaagd, omdat de overgelegde informatie niet betrekking had op de relevante periode van 1993. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de medische archieven in Marokko niet beschikbaar zijn en dat het Uwv de informatie over hem uit die periode zou moeten kunnen vinden. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door het Uwv terecht was, en dat de appellant niet in staat was om aan te tonen dat hij gedurende de vereiste periode arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.1532 WAO

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2019, 18/5231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is begin jaren ’90 in Nederland werkzaam geweest en heeft van 12 oktober 1993 tot 1 november 1993 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van een rechtsvoorganger van het Uwv. Appellant is eind november 1993 teruggekeerd naar Marokko. Een aanvraag van appellant van 15 december 2005 voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv na een medisch onderzoek door de CNSS in 2006, uiteindelijk in 2011 buiten behandeling gesteld. Het bezwaar van appellant tegen die beslissing is bij besluit van 20 augustus 2014 door het Uwv niet‑ontvankelijk verklaard.
1.2.
Op 10 januari 2018 heeft appellant het Uwv vanuit Marokko verzocht om het onderzoek naar zijn verzoek om toekenning van een WAO-uitkering te heropenen. Daarbij heeft hij onder meer een verklaring van een psychiater in Marokko gevoegd van 1 december 2005. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft de aanvraag beoordeeld. Zoals blijkt uit het rapport van 26 februari 2018, heeft de verzekeringsarts de in het dossier aanwezige medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat op basis van die informatie niet kan worden geconcludeerd dat appellant vanaf 12 oktober 1993 gedurende 52 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 27 februari 2018 heeft het Uwv daarom aan appellant geen WAO‑uitkering toegekend.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2018. Bij brief van 25 april 2018 heeft appellant een medische verklaring overgelegd van een psychiater, gedateerd 28 juni 2006, en verklaringen van een arts specialist van 7 februari 2017 en 18 april 2018. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier en de overgelegde informatie beoordeeld. In zijn rapport van 29 juni 2018 heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen relevante medische informatie is uit de periode eind 1993/begin 1994, dat appellant bij een verlate aanvraag zijn verzoek moet onderbouwen met relevante gegevens en dat er geen reden is om terug te komen op het oordeel van de verzekeringsarts. Het Uwv heeft op grond van dit rapport het bezwaar van appellant bij besluit van 3 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft daarbij geen nieuwe medische verklaringen overgelegd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het aan appellant is om met medisch objectiveerbare stukken aannemelijk te maken dat hij vanaf 12 oktober 1993 onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Volgens de rechtbank is appellant daar niet in geslaagd. Naast een afsprakenkaart van het Leyenburg ziekenhuis in Den Haag en een brief van het GUO, heeft appellant geen informatie ingebracht die betrekking heeft op 1993. Dat appellant vanaf 12 oktober 1993 - feitelijk na zijn hersteldmelding op 1 november 1993 - onafgebroken gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, volgt niet uit de door hem overgelegde informatie. De eerste medische gegevens zien op zijn situatie in 1994. Zo volgt uit informatie van de neuropsychiater van 1 december 2005 dat appellant sinds 1994 behandeld wordt voor zijn psychische problemen. Daarmee heeft appellant echter niet aannemelijk gemaakt dat hij de wachttijd voor de WAO van 52 weken heeft doorlopen en hij na de hersteldmelding in het kader van de ZW per 1 november 1993 onverminderd arbeidsongeschikt is gebleven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de al in het dossier aanwezige informatie en uitgelegd dat Marokkaanse ziekenhuizen geen archieven van hun patiënten hebben. Appellant heeft gesteld dat het Uwv de informatie over hem van de periode oktober/november 1993 moet kunnen vinden. Appellant heeft aandacht gevraagd voor de verkeerde wijze waarop hij is behandeld na zijn aanvraag in 2005. Appellant heeft gewezen op zijn contacten met een medewerker van het Uwv in 2017 en 2018 en heeft gesteld dat hij niet correct is behandeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft het verzoek van appellant van 10 januari 2018 opgevat als een aanvraag om hem een WAO-uitkering toe te kennen, nadat hij de wettelijke wachttijd van 52 weken na de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid per 12 oktober 1993 heeft doorgemaakt. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat uit de overgelegde medische informatie niet blijkt dat appellant in de genoemde periode arbeidsongeschikt was.
4.2.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen moet appellant, nu het gaat om een aanvraag die betrekking heeft op een periode ruim in het verleden, met objectieve medische informatie aannemelijk maken dat hij 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat na afloop van die periode nog steeds was. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in hun rapporten gemotiveerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad is het eens met de overwegingen van de rechtbank.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat appellant zelf niet over medische stukken beschikt die zijn aanvraag kunnen onderbouwen, omdat er in Marokko geen medisch archief is, komt voor risico van appellant. Het dossier bevat verder geen medische informatie die betrekking heeft op de periode 1993/1994. Dat de gang van zaken na de aanvraag uit december 2005 volgens appellant niet juist is geweest, kan nu bij de beoordeling van het bestreden besluit geen rol spelen. Ook wat appellant heeft gesteld over de communicatie met een medewerker van het Uwv in 2017 en 2018 bevat geen feiten of omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit. Het gaat nu om de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat de aanvraag van appellant voor een WAO-uitkering in 1994, gelet op de ingebrachte medische informatie, terecht door het Uwv is afgewezen. Die vraag wordt met de rechtbank bevestigend beantwoord.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan