ECLI:NL:CRVB:2020:2072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 2010 met nekklachten en later met artritis psoriatica kampt. Appellante had eerder een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante stelde dat het Uwv haar medische beperkingen had onderschat en dat er sprake was van een kennelijke verschrijving in het besluit van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapportage van 4 maart 2019 terecht opgemerkt dat de pijnklachten van appellante door de verzekeringsartsen zijn erkend en dat de informatie van de reumatoloog is betrokken bij de beoordeling van de medische beperkingen. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend zijn voor appellante.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellante om nieuwe objectieve medische gegevens aan te leveren om haar standpunt te onderbouwen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.