ECLI:NL:CRVB:2020:2110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/4664 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag van dakloze door onvoldoende controleerbare gegevens over verblijfplaatsen

Op 18 april 2018 diende appellante, een dakloze vrouw, een aanvraag om bijstand in op basis van de Participatiewet. In haar aanvraag gaf zij aan dat zij een jaar in een garagebox had geslapen en de laatste twee weken bij een vriend, wiens gegevens zij niet kon verstrekken. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg vroeg om aanvullende informatie, maar appellante voldeed niet aan de inlichtingenverplichting. Na een onderzoek concludeerde het college dat appellante onvoldoende duidelijkheid had gegeven over haar woon- en leefsituatie, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag op 14 mei 2018.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellante geen controleerbare gegevens had over haar verblijfplaatsen en dat zij niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek met het college. In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels haar eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt, ook als deze dakloos is. Aangezien appellante niet voldoende gegevens had verstrekt, kon het college niet vaststellen of zij recht had op bijstand.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4664 PW

Datum uitspraak: 8 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juli 2018, 18/4262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Th. van Alkemade, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Namens appellante is mr. Van Alkemade verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 18 april 2018 als dakloze een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Appellante heeft daarbij te kennen gegeven dat zij een jaar lang in een garagebox had geslapen in de Z straat en de afgelopen twee weken bij een vriend (X), van wie de achternaam en het adres haar onbekend waren. Op verzoek van het college heeft appellante onder meer een overzicht van haar verblijfplaatsen verstrekt in maart en april 2018. Volgens dat overzicht heeft zij van 1 maart tot 7 maart 2018 geslapen bij Y, van 7 maart 2018 tot en met 11 april 2018 in een garagebox in de Z straat en van 12 tot en met 18 april 2018 bij X. Op het aan appellante verstrekte formulier “Verklaring omtrent verblijf” wordt gevraagd naar “Adres overnachting”, “Gegevens hoofdbewoner (naam en tel. nummer)” en “Handtekening hoofdbewoner voor akkoord overnachting”. Appellante heeft dat formulier onvolledig ingevuld door daarop alleen te vermelden dat zij van 18 april tot en met 22 april 2018 heeft overnacht in een garagebox in de Z straat. Naar aanleiding hiervan is appellante bij brief van 7 mei 2018 opgeroepen voor een gesprek op 14 mei 2018, met het verzoek nog ontbrekende gegevens mee te nemen, waaronder een controleerbare en verifieerbare verklaring van X waarin hij aangeeft hoe hij appellante de afgelopen maanden heeft ondersteund. Voorafgaande aan dit gesprek heeft op 14 mei 2018 nog een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen appellante en een medewerker van de sociale dienst van de gemeente. Appellante is niet naar het gesprek gekomen en zij heeft de ontbrekende gegevens niet overgelegd. De bevindingen van het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag zijn neergelegd in het rapport uitkeringsfraude van 14 mei 2018.
1.2.
Bij besluit van 14 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over haar woon- en leefsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer het volgende overwogen (waarbij appellante als verzoekster is aangeduid en daarin voorkomende namen als X, Y en Z straat):
“Verzoekster heeft over de maanden maart en april 2018 een verblijfsstatus overgelegd en daarbij aangegeven toen te hebben verbleven bij Y, X en in een garagebox aan de Z straat. Ten aanzien van haar verblijf bij Y van zes dagen in maart 2018 heeft verzoekster nog een verklaring van haar overgelegd. Omtrent haar gestelde verblijf van zeven dagen bij X en de garagebox heeft verzoekster geen controleerbare en verifieerbare stukken overgelegd. Op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 6 oktober 2015, ECLI:NL: CRVB:2015:3369) kan ook van iemand die stelt dakloos te zijn, worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. Verzoekster heeft geweigerd om aan het college nadere gegevens over X, zoals achternaam en adres, bekend te maken. Zij heeft dan ook geen verifieerbare verklaring over haar gestelde verblijf bij hem. Het had wel op de weg van verzoekster gelegen om daarvoor te zorgen. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstandigheid dat X kennelijk niet wil dat zijn gegevens bij het college bekend worden in de risicosfeer van verzoekster ligt. Ook ten aanzien van haar gestelde verblijf in de garagebox zijn geen verifieerbare en controleerbare stukken overgelegd”…en met betrekking tot de uitnodiging voor het gesprek op 14 mei 2018: …“De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster gehouden was gevolg te geven aan die uitnodiging voor het gesprek en dat zij zonder afmelding niet is gekomen. Hiermee heeft zij het college de mogelijkheid ontnomen om nader onderzoek te doen naar haar woon- en verblijfplaats. Namens het college is ter zitting verklaard dat het tijdens het gesprek nadere vragen aan verzoekster wilde stellen over haar gestelde verblijf in de garagebox en dat daarna eventueel een bezoek aan die garagebox had kunnen worden gebracht.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich op nagenoeg dezelfde gronden als in beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 18 april 2018 tot en met 14 mei 2018.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager, ook iemand die zich als dak- en thuisloze presenteert, dient duidelijkheid te geven over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe. Onderkend wordt dat het in de situatie van appellante als dakloze niet eenvoudig is om verifieerbare en controleerbare gegevens te verstrekken over haar verblijfplaatsen. Dit neemt niet weg dat het college de gestelde woon- en leefsituatie van appellante wel moet kunnen controleren. Nu appellante hiervoor onvoldoende gegevens heeft aangedragen, heeft het college niet kunnen vaststellen of appellante in de te beoordelen periode recht had op bijstand.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) I.A. Siskina