ECLI:NL:CRVB:2020:2129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
18/6344 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functie chauffeur heftruck na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 8 mei 2013 ziek gemeld met klachten aan haar rechterschouder en linker pols. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 7 mei 2014, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen in een andere functie, namelijk als chauffeur heftruck, intern transport. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in hoger beroep gesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar beperkingen en dat haar medische situatie niet correct is ingeschat.

Tijdens de zittingen is appellante bijgestaan door haar echtgenoot en dochter, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe bevindingen waren die de eerdere conclusies over de belastbaarheid van appellante tegenspraken. De Raad oordeelde dat appellante op de datum in geding, 2 februari 2017, geschikt was voor de functie van chauffeur heftruck, intern transport, en dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat zij geen recht had op een ZW-uitkering. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6344 ZW

Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2018, 18/534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Er is een huisartsenjournaal aan het dossier toegevoegd en een daarbij behorende brief van orthopedisch chirurg E.A. Hoebink. Tevens is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
Het onderzoek ter zitting is door middel van videobellen voortgezet op 30 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als inpakster. Op 8 mei 2013 heeft zij zich ziek gemeld met klachten aan de rechterschouder en de linker pols. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2014 de ZW-uitkering van appellante beëindigd per 7 mei 2014, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als inpakster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies, waaronder de functie chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270).
1.3.
Het Uwv heeft aan appellante vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 2 februari 2017, na eerdere ziekmeldingen, opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. In verband hiermee heeft zij op 22 september 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 2 februari 2017 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van chauffeur heftruck, intern transport. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 september 2017 vastgesteld dat appellante per 2 februari 2017 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar beperkingen. Er is geen rekening gehouden met de medische gegevens die zij heeft ingediend. De verzekeringsarts heeft de verkromming in de rug van appellante niet bij de beoordeling betrokken. In het rapport van 13 december 2017 is erkend dat de beperkingen zijn toegenomen. Appellante heeft alle behandelingen en therapieën die er waren geprobeerd. Een operatie is niet mogelijk en door de chronische beperkingen is werken ook niet mogelijk.
3.1.2.
Er is een afschrift van het huisartsenjournaal van 14 november 2019 ingebracht, waarin is vermeld dat appellante meerdere keren het spreekuur heeft bezocht vanwege rugklachten. Er is een röntgenfoto gemaakt op 17 november 2017. Het verslag van orthopedisch chirurg Hoebink dat daar bij hoort is aan het huisartsenjournaal toegevoegd. Hoebink concludeert dat er sprake is van atypische (pseudo) radiculaire klachten met chronische lage rugproblematiek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 november 2019 geschreven dat de nieuwe informatie niet ziet op de datum in geding. De informatie die het dichtst op de datum in geding zit, is van 20 oktober 2016. Toen konden er geen duidelijke functionele beperkingen worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In deze procedure gaat het om de vraag of appellante op 2 februari 2017 in staat was ten minste één van de eerder geduide functies te verrichten, waarbij in ieder geval de functie van chauffeur heftruck, intern transport geschikt is geacht. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend en overweegt daartoe als volgt. De verzekeringsarts heeft appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. Er zijn geen nieuwe bevindingen waargenomen bij gebruik van schouders en nek. Appellante was emotioneel, maar er waren geen aanwijzingen voor psychische beperkingen. De verzekeringsarts heeft de aanwezige medische stukken bestudeerd en de conclusie getrokken dat de belastbaarheid van appellante niet is verminderd ten opzichte van de vorige beoordelingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante geobserveerd, gesproken tijdens de hoorzitting en de medische stukken bestudeerd. Tijdens de hoorzitting heeft appellante verklaard dat haar schouderklachten niet zijn veranderd. Er is ook rugpijn en op een röntgenfoto is te zien dat er sprake is van slijtage. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat in de functie van chauffeur heftruck, intern transport, geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante is. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest.
4.3.
Daarnaast zijn de conclusies die uit de onderzoeken zijn getrokken, juist. Uit de medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante niet boven schouderhoogte kan werken. Dit blijkt onder meer uit de informatie van orthopedisch chirurg B. The op 15 november 2016 in een eerdere procedure. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 december 2016 uiteengezet waarom de functie van chauffeur heftruck, intern transport, geschikt is. De functie is niet fors belastend op het gebied van schouders, nek, rug en handen/vingers en niet psychisch belastend.
4.4.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie op de in dit geding zijnde datum van 2 februari 2017 ten opzichte van 2014 duidelijk is verslechterd. Een toename van de beperkingen blijkt ook niet uit het huisartsenjournaal dat in hoger beroep is ingebracht, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar heeft gemotiveerd. In het huisartsenjournaal staat dat appellante in oktober 2016 fysiotherapie kreeg vanwege lage rugpijn. In november 2017 is genoteerd dat er nu heel erge rugpijn is en dat er een röntgenfoto gemaakt wordt. Hierop is volgens orthopedisch chirurg Hoebink een discopathie met spondylosis naast scoliose te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 november 2019 geschreven dat uit de stukken die het dichtst bij de datum in geding liggen, niet blijkt dat de beperkingen van appellante niet juist zijn ingeschat. De Raad volgt dit standpunt. Hieraan wordt toegevoegd dat het in een procedure als deze niet gaat om de wijze waarop beperkingen worden ervaren, maar dat het gaat om beperkingen die op basis van objectieve medische gegevens zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de datum in geding. Dit maakt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante op 2 februari 2017 geschikt is voor de functie chauffeur heftruck, intern transport en dat appellante per die datum geen recht heeft op een ZW-uitkering.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland