ECLI:NL:CRVB:2020:2154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bruikleenauto op basis van medische en sociale noodzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1988 en lijdend aan het Dygge-Melchior-Clausensyndroom, had een aanvraag ingediend voor een bruikleenauto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had deze aanvraag afgewezen, omdat het verstrekken van een bruikleenauto medisch gezien niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven.
De Raad oordeelde dat de appellant medisch gezien in staat moet worden geacht om gebruik te maken van de regiotaxi, met begeleiding van zijn ouders, ondanks zijn gedragsproblemen. De rechtbank had terecht het advies van de medisch adviseur van Treve gevolgd, dat zorgvuldig was onderbouwd. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij een vervoersvoorziening nodig had voor sociaal-recreatieve doeleinden en dat hij niet met onbekende chauffeurs kon reizen. Echter, de Raad oordeelde dat de door de appellant ingediende informatie van zijn huisartsen en behandelaars onvoldoende grond bood voor twijfel aan de conclusie van de medisch adviseur.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen medische of sociale noodzaak was voor de gevraagde maatwerkvoorziening in de vorm van een bruikleenauto. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.