ECLI:NL:CRVB:2020:2218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
20/1559 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.J. de Kaste, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 20/1559 ANW. De procedure betreft een hoger beroep in het bestuursrecht, specifiek binnen het socialezekerheidsrecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. De gemachtigde van appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met duidelijke instructies over de termijn en wijze van betaling. Ondanks deze waarschuwingen is de betaling niet tijdig verricht, wat heeft geleid tot de conclusie dat appellante in verzuim is geweest.

Op basis van de beschikbare gegevens heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zal worden, omdat de procesvoorwaarden niet zijn nageleefd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 september 2020
20/1559 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2020, 19/4116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 5 juni 2020 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 juli 2020 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.