ECLI:NL:CRVB:2020:2250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
17/850 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wegingsfactor in proceskosten bij hoger beroep in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft appellante, een eigenrisicodrager onder de Ziektewet, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard en daarbij een wegingsfactor van 0,5 voor de proceskosten vastgesteld. Appellante was van mening dat deze wegingsfactor onjuist was en verzocht om een herziening van de proceskostenvergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht de wegingsfactor van 0,5 had toegepast. De Raad oordeelde dat het beroepschrift van appellante enkel gericht was op het verkrijgen van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, en dat er geen aanleiding was om de wegingsfactor te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het Uwv al eerder had beslist op het verzoek van appellante.

De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 september 2020.

Uitspraak

17.850 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 december 2016, 16/1466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 september 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/848 ZW plaatsgehad op 30 augustus 2017, waar voor appellante mr. drs. E.C. Spiering is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen mr. M.W.L. Clemens.
Na de zitting is het onderzoek heropend. Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten. Hierna zijn de zaken gesplitst en wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is een eigenrisicodrager als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de Ziektewet (ZW). Op 9 februari 2016 heeft appellante met een formulier “Verzoek om een beschikking over de Ziektewet-uitkering” verzocht een besluit af te geven inhoudende de oplegging aan [werkneemster] (werkneemster) van een maatregel tot blijvende, gehele weigering van het ziekengeld. Werkneemster doet volgens appellante een onnodig beroep op een ZW-uitkering.
1.2.
Op 16 februari 2016 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar verzoek om een beschikking over de ZW te nemen niet overeenstemt met de wettelijke bepalingen vanuit de ZW, zodat niet kan worden voldaan aan het verzoek om een beslissing af te geven. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit) niet‑ontvankelijk verklaard, omdat volgens het Uwv de mededeling van 16 februari 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.
1.3.
Bij besluit van 11 augustus 2016 heeft het Uwv alsnog beslist op het verzoek van appellante van 9 februari 2016. Het Uwv heeft bij dit besluit de aanvraag afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat geen maatregel kan worden opgelegd omdat geen sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. De reden hiervan is volgens het Uwv dat de zogeheten ZW-eigenrisicodrager niet wordt genoemd in deze bepaling.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en heeft bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, waarbij de wegingsfactor is bepaald op 0,5.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – onder verwijzing naar de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4150) – desgevraagd te kennen gegeven dat louter nog de proceskosten in geschil zijn. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte de wegingsfactor heeft bepaald op 0,5 en heeft verder verzocht om het Uwv te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Er wordt geen aanleiding gezien om de door de rechtbank bepaalde wegingsfactor, bedoeld in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht, van 0,5 (licht) voor onjuist te houden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het beroepschrift slechts gericht was op het verkrijgen van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van het instellen van dit hoger beroep het Uwv al met het besluit van 11 augustus 2016 op het verzoek van appellante van 9 februari 2016 had beslist. Reeds al om deze reden bestaat ook geen aanleiding om in afwijking van het forfaitaire systeem van vergoeding van proceskosten het Uwv te veroordelen in de daadwerkelijke kosten, zoals appellante heeft verzocht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.D.F. de Moor