ECLI:NL:CRVB:2020:2259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
18/5092 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door college in bezwaren van appellante met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 juni 2019 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en haar vier uur hulp bij het huishouden toegekend, evenals de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Op 26 november 2019 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat het college aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. Ze verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten.

Het college heeft in een verweerschrift aangegeven het niet onredelijk te vinden om in de proceskosten veroordeeld te worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, die zij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor het beroep en € 525,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.575,-.

De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 september 2020
18/5092 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 augustus 2018, 18/1829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft bij besluit van 21 juni 2019 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en aan appellante vier uur hulp bij het huishouden toegekend. Daarbij heeft het college tevens de in bezwaar gemaakte kosten vergoed.
Namens appellante heeft mr. Wevers bij brief van 26 november 2019 het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft bij brief van 30 maart 2020 gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen en heeft laten weten het niet onredelijk te vinden om in de proceskosten veroordeeld te worden.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met het besluit van
21 juni 2019 aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.050,- in beroep en € 525,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder