ECLI:NL:CRVB:2020:2259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door college in bezwaren van appellante met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 juni 2019 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en haar vier uur hulp bij het huishouden toegekend, evenals de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Op 26 november 2019 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat het college aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. Ze verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft in een verweerschrift aangegeven het niet onredelijk te vinden om in de proceskosten veroordeeld te worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.
De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, die zij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor het beroep en € 525,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.575,-.
De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2020.