ECLI:NL:CRVB:2020:2260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
18/2526 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering wegens niet woonachtig op BRP-adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangemerkt als thuiswonende studerende, wat leidde tot een herziening van zijn studiefinanciering en een terugvordering van € 8.935,02. De minister baseerde deze beslissing op bevindingen van een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, waaruit bleek dat hij niet woonde op het BRP-adres waar hij ingeschreven stond.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister aannemelijk had gemaakt dat de appellant ten tijde van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de minister hem ten onrechte als thuiswonende had aangemerkt en dat hij voldoende bewijs had geleverd dat hij uitwonend was. De Raad oordeelde echter dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eerdere overwegingen van de rechtbank deugdelijk waren gemotiveerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2526 WSFBSF

Datum uitspraak: 23 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2018, 17/7199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C.H. van Loosbroek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Loosbroek. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant stond vanaf 8 augustus 2013 in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven onder het adres [straat en huisnummer] te [plaatsnaam] (BRP-adres). Appellant heeft vanaf september 2013 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Twee controleurs hebben in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.3.
De minister heeft op basis van de bevindingen van het onderzoek bij besluit van 14 april 2017 de aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat hij vanaf 1 augustus 2013 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij heeft de minister een bedrag van € 8.935,02 van hem teruggevorderd.
1.4.
De minister heeft bij besluit van 6 september 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2017 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat appellant ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd is onvoldoende om afbreuk te doen aan de bevindingen en conclusie van de minister. Verder heeft appellant geen bewijsmiddelen overgelegd waarmee hij onomstotelijk het bewijs heeft geleverd dat hij in de periode voorafgaand aan het huisbezoek wel op het BRP-adres heeft gewoond.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de minister hem ten onrechte heeft aangemerkt als thuiswonende en dat niet vaststaat dat hij woonachtig is geweest bij zijn ouders. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij uitwonende was en dat de terugvordering onterecht is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot andere oordelen had moeten komen. De rechtbank heeft de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en deugdelijk en toereikend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De Raad onderschrijft de overwegingen die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R.H. Koopman