ECLI:NL:CRVB:2020:2260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering wegens niet woonachtig op BRP-adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangemerkt als thuiswonende studerende, wat leidde tot een herziening van zijn studiefinanciering en een terugvordering van € 8.935,02. De minister baseerde deze beslissing op bevindingen van een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, waaruit bleek dat hij niet woonde op het BRP-adres waar hij ingeschreven stond.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister aannemelijk had gemaakt dat de appellant ten tijde van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de minister hem ten onrechte als thuiswonende had aangemerkt en dat hij voldoende bewijs had geleverd dat hij uitwonend was. De Raad oordeelde echter dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eerdere overwegingen van de rechtbank deugdelijk waren gemotiveerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.