In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met een nieuwe beslissing op bezwaar van 9 april 2020 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, aangezien appellante kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de proceskosten, die zijn begroot op € 1.050,- voor het beroep en € 1.050,- voor het hoger beroep, samen een totaalbedrag van € 3.750,79 vormen. Dit bedrag is inclusief de kosten van de rapporten van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans, waarvan de vergoeding gedeeltelijk is toegewezen. De Raad heeft ook aangegeven dat appellante zich voor de vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.
De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Scherpenzeel-Carlier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2020. De uitspraak is een gevolg van de toepassing van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die betrekking hebben op de proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.