Uitspraak
18.594 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
Op 8 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 9 februari 2011 ziek meldde met diverse klachten. In 2013 werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 26 januari 2017. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht hadden besteed aan haar medische klachten en dat haar beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de artsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat de lichamelijke en psychische beperkingen van appellante adequaat waren in kaart gebracht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante, uitgaande van de vastgelegde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.