ECLI:NL:CRVB:2020:2546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/2943 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving van 20 september 2008 tot 28 mei 2017 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een periode van werk via een uitzendbureau, diende hij op 27 augustus 2017 een aanvraag in voor bijstand met als gewenste ingangsdatum 28 juli 2017. Het college kende bijstand toe met ingang van 27 augustus 2017, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand eerder zou worden toegekend.

De rechtbank oordeelde dat appellant geen bijzondere omstandigheden had gesteld die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. Appellant stelde dat hij door de casemanager was geïnformeerd dat zijn uitkering automatisch zou doorlopen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor deze toezegging. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een onjuiste informatieverstrekking door het college of de casemanager. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18 2943 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 oktober 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2018, 18/272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 september 2018 heeft mr. Klinkert zich onttrokken als advocaat van appellant.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van 20 september 2008 tot 28 mei 2017 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Vanaf 29 mei 2017 tot en met 28 juli 2017 is hij werkzaam geweest via een uitzendbureau. Op 27 augustus 2017 heeft appellant digitaal een aanvraag om bijstand ingediend met als gewenste ingangsdatum 28 juli 2017. Op het aanvraagformulier heeft hij als reden voor de gewenste ingangsdatum vermeld dat hij dacht in de maand augustus 2017 werk te vinden en hij geen behoefte had aan bijstand. Op 14 september 2017 heeft appellant het aanvraagformulier met de bewijsstukken ingeleverd bij de balie van het Werkplein Mercado van de gemeente Eindhoven.
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 december 2017 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 27 augustus 2017 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand wordt toegekend over een periode voorafgaand aan de datum van melding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“5. De rechtbank stelt voorop dat eisers stelling ter zitting dat een uitkering automatisch doorloopt als men minder dan twee maanden heeft gewerkt geen steun vindt in de Pw. Verder heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld die toekenning van de bijstand met ingang van een eerdere datum rechtvaardigen. Dat eiser zich op 28 juli 2017 als werkloos heeft gemeld is geen bijzondere omstandigheid. Daarnaast is de melding als werkloze niet hetzelfde als het indienen van een bijstandsaanvraag. Eisers stelling dat hij bij de casemanager een bijstandsuitkering heeft aangevraagd leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en bovendien kan men geen bijstandsaanvraag indienen bij een casemanager. Verweerder heeft daarnaast ter zitting terecht gewezen op de digitale aanvraag van 27 augustus 2017 waarop eiser heeft aangegeven dat hij niet eerder een bijstandsaanvraag heeft ingediend omdat hij dacht dat hij in de maand augustus nieuw werk zou vinden en geen behoefte had aan een bijstandsuitkering.
6. Het betoog van eiser dat de casemanager heeft gezegd dat zijn uitkering automatisch zal doorlopen omdat hij minder dan twee maanden heeft gewerkt vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de casemanager dergelijke toezeggingen heeft gedaan. Uit de dossierstukken is voor een dergelijke toezegging evenmin steun te vinden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven en ter zitting heeft bevestigd dat hij navraag heeft gedaan bij de betreffende casemanager en dat deze heeft aangegeven het door eiser gestelde niet te hebben gezegd. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.”.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 28 juli 2017 had moeten toekennen omdat hij zich op die dag heeft gemeld bij de intakebalie van het college en bij zijn casemanager. Hij is toen weggestuurd met de mededeling dat zijn uitkering automatisch zou worden verlengd. Appellant mocht erop vertrouwen dat de informatie van de casemanager en het college juist zou zijn. Hij is in eerste instantie door het college en de casemanager onjuist ingelicht. Dit is voldoende reden om hem alsnog met ingang van 28 juli 2017 bijstand toe te kennen.
4.2.
De hoger beroepsgrond, zoals onder 4.1 verwoord, is in essentie een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) R.I.S. van Haaren