ECLI:NL:CRVB:2020:2546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving van 20 september 2008 tot 28 mei 2017 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een periode van werk via een uitzendbureau, diende hij op 27 augustus 2017 een aanvraag in voor bijstand met als gewenste ingangsdatum 28 juli 2017. Het college kende bijstand toe met ingang van 27 augustus 2017, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand eerder zou worden toegekend.
De rechtbank oordeelde dat appellant geen bijzondere omstandigheden had gesteld die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. Appellant stelde dat hij door de casemanager was geïnformeerd dat zijn uitkering automatisch zou doorlopen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor deze toezegging. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een onjuiste informatieverstrekking door het college of de casemanager. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.