ECLI:NL:CRVB:2020:2566
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 24 augustus 2015 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 38,22%. Na bezwaar en een herbeoordeling door het Uwv, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,58%. Appellant betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante informatie uit dossierstudie, anamnese en eigen onderzoek meegenomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat hij in staat was tot re-integratie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.