ECLI:NL:CRVB:2020:2566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
18/6034 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 24 augustus 2015 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 38,22%. Na bezwaar en een herbeoordeling door het Uwv, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,58%. Appellant betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante informatie uit dossierstudie, anamnese en eigen onderzoek meegenomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat hij in staat was tot re-integratie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6034 WIA, 18/6035 WIA

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 november 2018, 18/842 en 18/2280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als ijzerwerker/lasser voor 32,78 uur per week. Hij heeft zich op 24 augustus 2015, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 21 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 38,22% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 15 september 2017 heeft het Uwv een werkplan voor appellant opgesteld. Op
22 september 2017 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij is aangemeld voor een
re-integratietraject bij re-integratiebedrijf [BV]
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 augustus 2017 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 11 december 2017 vermeld dat de FML dient te worden aangescherpt op een aantal items. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht betrokkene ook aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder wisselende taakinhoud/uitvoeringsomstandigheden. In deze FML van 11 december 2017 zijn ook beperkingen toegevoegd voor trillingsbelasting (beoordelingspunt 3.8), frequent reiken (beoordelingspunt 4.9), frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (beoordelingspunt 4.15) en hoofd in een bepaalde stand houden (beoordelingspunt 5.8). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 december 2017 geconcludeerd dat een van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies moet vervallen in verband met de aangepaste FML. In plaats van deze functie zijn twee andere functies geselecteerd. Met deze deels nieuwe functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 52,58%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
2 augustus 2017 heeft het Uwv bij besluit van 10 januari 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4.
Op 14 februari 2018 heeft, naar aanleiding van de aangepaste FML van 11 december 2017, een bijstelling van het werkplan plaatsgevonden. Op 16 februari 2018 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij (onveranderd) is aangemeld voor een re-integratietraject bij
re-integratiebedrijf [BV] Het bezwaar van appellant tegen het (herziene) werkplan van 14 februari 2018 heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2018
(bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 2 ligt een rapport van
15 maart 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2018 (bestreden besluit 3) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 augustus 2017 alsnog gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 in die zin gewijzigd dat appellant in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten in bezwaar. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:19 van de Awb bestreden besluit 3 in de beoordeling betrokken.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het bestreden besluit 2 en het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en opgedragen het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft in het enkele feit dat er geen nadere informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, geen reden gezien om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen lichamelijk en psychisch onderzoek en telefonisch en bij e-mail op 20 juni 2017 verstrekte informatie van de psycholoog van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, de bezwaargronden en de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van zijn psycholoog meegewogen en is aanwezig geweest bij de hoorzitting op 6 november 2017, waar hij appellant heeft geobserveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 december 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat appellant niet voldoet aan de criteria die daarvoor gelden op grond van Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapporten van 11 december 2017 en 23 april 2018 afdoende gereageerd op wat in bezwaar en beroep door appellant naar voren is gebracht en aan stukken is overgelegd en heeft deugdelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is meer beperkingen voor appellant aan te nemen. Met de beperkte functie van de nek en de linkerschouder/arm is al uitgebreid rekening gehouden in de FML van 11 december 2017 en er zijn geen medische argumenten om appellant hiervoor meer beperkt te achten. Met betrekking tot de stellingen van appellant ter zitting over zijn medicatie, heeft de rechtbank opgemerkt dat appellant eerder niets over zijn medicatie heeft aangevoerd en onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in die mate bijwerkingen van zijn medicatie ondervindt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Bovendien is appellant wegens zijn duizeligheid al aangewezen op werk zonder verhoogd risico (beoordelingspunt 1.9.9).
De rechtbank heeft voorts overwogen dat door de arbeidskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 december 2017 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank tenslotte geoordeeld dat het Uwv appellant heeft mogen aanmelden voor een re-integratietraject bij re-integratiebedrijf [BV]
3.1.
In de hoger beroepen heeft appellant staande gehouden dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Appellant heeft verwezen naar de reeds ingediende bezwaar- en beroepsgronden. Appellant is van mening de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben opgevraagd bij de behandelend sector, omdat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen specialist is wat zijn klachten betreft. Appellant heeft er op gewezen dat vanwege zijn bezwaargronden functies zijn vervallen. Hiermee is naar de mening van appellant aannemelijk gemaakt dat hij ernstige beperkingen heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant in hoger beroep een verslag van 15 april 2020 van
[naam 1] van [instantie] ingezonden. Appellant is van 20 januari 2020 tot 23 maart 2020 bij [instantie] behandeld voor een depressieve stoornis (matig, recidiverend).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 augustus 2017 heeft vastgesteld op 52,58%.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Hij heeft gesteld dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag en dat hij vanaf
21 augustus 2017 niet in staat was een van de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft deze stelling niet nader onderbouwd en heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling kunnen ondersteunen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat appellant ook in hoger beroep geen medische stukken heeft ingediend op grond waarvan twijfel ontstaat aan deze voor hem vastgestelde beperkingen. De door hem overgelegde medische informatie ziet niet op de datum in geding maar op een periode ver nadien en geeft om die reden geen aanleiding tot een ander oordeel.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat appellant niet in staat zou zijn om te re-integreren. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat appellant in staat is passend werk te verrichten. Het Uwv heeft in het werkplan van 14 februari 2018 rekening gehouden met de beperkingen van appellant zoals die zijn vastgesteld in de FML van 11 december 2017.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier