ECLI:NL:CRVB:2020:2583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/214 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet overleggen financiële gegevens en betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2017 bijstand ontving van de gemeente Hengelo, had zijn bijstandsaanvraag in Enschede ingediend na een verhuizing. De bijstandsverlening was eerder ingetrokken omdat er op zijn uitkeringsadres een hennepkwekerij was aangetroffen. De gemeente Hengelo had de bijstand met ingang van 1 september 2017 ingetrokken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij.

Bij de aanvraag om bijstand in Enschede werd appellant verzocht om financiële gegevens over de hennepkwekerij en de inkomsten die hij daaruit had verkregen. Appellant heeft deze gegevens echter niet overgelegd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en dat hij niet had aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellant was om zijn financiële situatie helder te maken, en dat het niet kunnen overleggen van de gevraagde gegevens voor zijn rekening kwam. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

19 214 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 oktober 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 november 2018, 18/802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Yaprak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yaprak. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Boxem.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2017 bijstand van de gemeente Hengelo, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2017 ingetrokken. Hieraan lag ten grondslag dat op 31 augustus 2017 in de woning van appellant op het uitkeringsadres in [plaatsnaam] een in werking zijnde hennepkwekerij met 343 hennepplanten is aangetroffen. Er was sprake van minimaal één eerdere oogst. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij.
1.3.
Appellant is vervolgens verhuisd naar de gemeente Enschede en heeft op 11 december 2017 een aanvraag om bijstand ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft een medewerker van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Enschede appellant bij brief van 21 december 2017 verzocht om gegevens in te leveren, waaronder schriftelijke en verifieerbare bewijsstukken over de financiering van de hennepkwekerij en over de door hem met de hennepkwekerij behaalde winst en de besteding daarvan. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 5 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 maart 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant, door de gevraagde gegevens niet te verstrekken, de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of appellant recht op bijstand heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Vaststaat dat de eerdere bijstandsuitkering van appellant is ingetrokken omdat op zijn toenmalig adres een hennepkwekerij is aangetroffen. Dit was voor het college aanleiding om appellant te vragen onder meer schriftelijke en verifieerbare bewijsstukken in te leveren, zoals een betrouwbare boekhouding of administratie. Hieraan heeft appellant niet voldaan. Door de gevraagde gegevens niet aan te leveren heeft appellant niet inzichtelijk gemaakt hoe hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag en in de periode van 11 december 2017 tot en met 5 januari 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. In dit verband heeft de rechtbank gewezen op de “Rapportage aanvraag levensonderhoud (PW)” waarin is aangegeven dat de winst van de oogst is geschat op € 30.000,- tot € 40.000,-. Appellant betwist dat hij de hennepkwekerij heeft opgezet, maar heeft deze stelling niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Appellant heeft dan ook niet met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet betrokken is geweest bij de exploitatie van de hennepkwekerij. Appellant heeft geen duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. Het college heeft de aanvraag om bijstand daarom terecht afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in beroep, betwist dat hij de hennepkwekerij heeft opgezet. Het is voor hem onmogelijk om de verzochte informatie te kunnen aanleveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geval loopt de te beoordelen periode van 11 december 2017, de datum waarop appellant bijstand heeft aangevraagd, tot en met 5 januari 2018, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
De grond die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd voor zover het de stelling betreft dat hij niet de hennepkwekerij heeft opgezet. De rechtbank is gemotiveerd daarop ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat het hem onmogelijk is om de gevraagde bewijsstukken over te leggen, slaagt die beroepsgrond niet. Het lag op de weg van appellant, als aanvrager van bijstand, om aannemelijk te maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Daartoe diende hij helderheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Dat hij daartoe niet in staat was, komt voor zijn rekening en risico.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) R.I.S. van Haaren