ECLI:NL:CRVB:2020:2602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
20/801 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in de Volksrepubliek China woont. De appellant ontving sinds juli 2005 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar dit pensioen werd bij besluit van 18 november 2015 geschorst en beëindigd per 1 november 2015, omdat hij geen levensbewijs had overgelegd. Na een nieuwe aanvraag in maart 2019, werd hem met terugwerkende kracht vanaf februari 2018 een ouderdomspensioen toegekend. De appellant was het niet eens met het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat geen sprake was van een bijzonder geval voor verdere terugwerkende kracht van het pensioen.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant op de hoogte was van de verplichting om een levensbewijs over te leggen en dat de omstandigheden die hij aanvoerde onvoldoende waren om aan te nemen dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat er geen bijzonder geval was dat een afwijking van de standaardregels rechtvaardigde, en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig de benodigde documenten in te dienen en dat onbekendheid met de procedure niet altijd als verschoonbaar wordt beschouwd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.801 AOW

Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020, 19/3789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Volksrepubliek China (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in de Volksrepubliek China. Hij heeft met ingang van juli 2005 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Het pensioen is bij besluit van 18 november 2015 geschorst met ingang van 1 november 2015 en vervolgens bij besluit van 17 februari 2016 beëindigd per die datum, omdat appellant geen levensbewijs heeft overgelegd. In februari, mei en juli 2016 heeft appellant per e-mail en telefonisch contact gehad met de Svb over de beëindiging van zijn ouderdomspensioen.
1.2.
Na een inleidende e-mail van 7 februari 2019 heeft appellant op 22 maart 2019 opnieuw een ouderdomspensioen aangevraagd. Bij besluit van 15 april 2019 heeft de Svb appellant met ingang van februari 2018 een ouderdomspensioen toegekend.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 april 2019 is ongegrond verklaard bij besluit van 18 juni 2019 (bestreden besluit). Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een bijzonder geval waarin het pensioen kan worden toegekend met verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 18 juni 2019 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een bijzonder geval. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet kunnen opmaken dat appellant niet in staat was om eerder een levensbewijsformulier aan de Svb te sturen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in ieder geval vanaf het contact per e-mail en per telefoon op 25 februari 2016 op de hoogte was van het feit dat een ingevuld levensbewijsformulier nodig was om opnieuw voor het ouderdomspensioen in aanmerking te komen. Bovendien heeft hij in april en juli 2016 wel levensbewijzen kunnen verstrekken aan twee andere pensioenverstrekkers.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het pensioen ten onrechte niet is toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2015. Appellant kon in de periode tot 17 oktober 2017 niet voldoen aan het verzoek van de Svb om een levensbewijs over te leggen. Appellant was in de periode van 16 september 2015 tot en met 17 oktober 2017 niet in staat zijn identiteit te laten verifiëren door het Nederlandse consulaat in Shanghai.
Appellant had niet de beschikking over zijn paspoort, doordat de rechtbank van Shanghai in een uitspraak van 16 september 2015 het paspoort had geconfisqueerd. Nadat appellant het op 27 april 2017 had teruggekregen, heeft appellant het paspoort (met vervaldatum 21 december 2017) uit handen moeten geven om hem via het consulaat een nieuw paspoort te laten verstrekken. Ook heeft appellant gewezen op de moeilijke situatie waarin hij tussen 2012 en 2018 verkeerde als gevolg van fraude van derden met bedrijfsgelden in de periode tussen 2007 en 2013 en een acuut probleem rondom de directeur van het bedrijf van appellant in de Volksrepubliek China.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat appellant vanaf oktober 2015 in staat is geweest het levensbewijs tijdig te retourneren en in de periode in geding er geen melding van heeft gemaakt dat zijn paspoort was ingenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of het ouderdomspensioen ten onrechte niet is toegekend met verdergaande terugwerkende kracht dan vanaf februari 2018.
4.2.
Op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW kan het ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan één jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken.
4.3.
Volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg van de Svb is onder meer sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was.
Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval maakt de Svb van de bevoegdheid de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen eerst gebruik wanneer en voor zover sprake is van hardheid. Daarvan is – kort samengevat – sprake als het netto inkomen van de betrokkene, door het niet tijdig aanvragen van het ouderdomspensioen, onder de voor hem geldende minimumnorm is gedaald.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op de hoogte was van de verplichting een levensbewijs over te leggen. Vóór ligt de vraag of appellant – door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak – niet in staat was tijdig een (volledige) aanvraag in te dienen of te laten indienen.
4.5.
De omstandigheden die appellant heeft aangevoerd zijn onvoldoende om aan te nemen dat appellant daartoe niet in staat was. Appellant had in ieder geval binnen een jaar na november 2015 een nieuwe aanvraag kunnen indienen. Verder is niet aannemelijk geworden dat hij geen levensbewijs had kunnen insturen. Nu het Nederlandse consulaat in Shanghai ten behoeve van twee andere pensioenverstrekkers levensbewijzen voor appellant heeft afgegeven na identiteitsverificatie aan de hand van het Chinese verblijfsdocument van appellant, valt niet in te zien dat deze mogelijkheid bij een aanvraag om ouderdomspensioen niet zou hebben bestaan. Als appellant destijds niet over een standaardformulier levensbewijs van de Svb beschikte, zoals hij bij de rechtbank heeft verklaard, had hij dat per e-mail kunnen opvragen. De Raad houdt het ervoor dat appellant destijds geen stappen heeft ondernomen om een nieuwe aanvraag in te dienen omdat er, zoals hij bij de rechtbank heeft verklaard, beslagen lagen op zijn ouderdomspensioen, zodat hij van de eventueel uit te keren AOW geen cent zou krijgen.
4.6.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 heeft de rechtbank – in navolging van de Svb – terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een bijzonder geval waarin het ouderdomspensioen kan worden toegekend met verdergaande terugwerkende kracht. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P. de Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P. de Boer