ECLI:NL:CRVB:2020:264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
18/6209 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van huisraad voor kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2018. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van huisraad voor zijn kinderen die in het weekend en tijdens vakanties bij hem logeren. De aanvraag werd afgewezen omdat het inkomen van de appellant hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht geen aanleiding zag om de bijzondere bijstand te verstrekken, ondanks de door appellant aangevoerde bijzondere omstandigheden, zoals zijn schulden en de recente verhuizing na een echtscheiding.

De rechtbank stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat hij de kosten niet uit zijn inkomen kon voldoen, en dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming was met de beleidsregels van het college. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat de appellant geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand bleef. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6209 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2018, 18/2716 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 4 februari 2020
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Ter zitting is voor appellant mr. R.G. Groen, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het college heeft terecht de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van huisraad voor zijn kinderen die in het weekend en in de vakantie bij hem komen logeren, afgewezen op de grond dat appellant wordt geacht de kosten uit eigen inkomen of vermogen te voldoen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in de door appellant aangevoerde bijzondere omstandigheden terecht geen aanleiding heeft gezien de bijzondere bijstand te verstrekken. De rechtbank heeft daartoe van belang geacht dat appellant een inkomen ontvangt dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Het feit dat appellant tevens schulden heeft, kan volgens vaste rechtspraak van de Raad niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt of de schulden al dan niet door toedoen van appellant zijn veroorzaakt. Ook het feit dat appellant na een echtscheiding is verhuisd en zonder inboedel een nieuwe woning heeft betrokken, levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op, te meer nu appellant reeds in november 2016 is verhuisd en zijn kinderen reeds langere tijd op basis van een omgangsregeling bij hem in de woning verblijven. Dat appellant de kosten niet uit zijn inkomen kan voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het college heeft bij de afwijzing van de aanvraag gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregels en de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft betoogd dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. De gevraagde bijzondere bijstand is bedoeld voor spullen voor de kinderen. Dat de kinderen ook af en toe bij appellant zouden komen verblijven is pas duidelijk geworden door de beschikking over de definitieve omgangsregeling van 2 juni 2017. Appellant is van mening dat hij de kosten niet uit zijn eigen inkomen zou moeten betalen. Uit de rapportage bijzondere bijstand blijkt dat appellant geen draagkracht heeft. Het college heeft geen maatwerk toegepast. De rechtbank heeft dat miskend. Het college had op grond van de regelgeving en het beleid moeten beoordelen of appellant in staat is geweest om te reserveren.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en zoals besproken ter zitting zijn in essentie een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.A.H. Ibrahim