ECLI:NL:CRVB:2020:2669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet en de beoordeling van medische gegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die in hoger beroep ging, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was beëindigd per 21 november 2017. Het Uwv stelde dat appellante vanaf die datum weer geschikt was voor de maatgevende arbeid, gebaseerd op een medisch oordeel dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2016 nog steeds geldig was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen had onderschat, vooral met betrekking tot haar buikpijnklachten. Ze voegde nieuwe medische stukken toe ter ondersteuning van haar argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante ingediende medische stukken niet leidden tot een ander oordeel, aangezien deze betrekking hadden op de medische situatie na de datum in geding. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 15 oktober 2020.