ECLI:NL:CRVB:2020:2791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen van appellant in het kader van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsvermogen van appellant, die sinds 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ontvangt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hij verwees naar een rapport van GGZ Altrecht, waarin zijn aandachtstekortstoornis en zwakbegaafdheid werden genoemd. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellant volledig en voldoende had gemotiveerd besproken en dat de informatie uit de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Wajong-uitkering van appellant is daarom met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.