ECLI:NL:CRVB:2020:2791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
18/4667 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellant in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsvermogen van appellant, die sinds 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ontvangt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hij verwees naar een rapport van GGZ Altrecht, waarin zijn aandachtstekortstoornis en zwakbegaafdheid werden genoemd. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellant volledig en voldoende had gemotiveerd besproken en dat de informatie uit de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Wajong-uitkering van appellant is daarom met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

18/4667 Wajong
Datum uitspraak: 11 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 juli 2018, 17/5004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.I. Robert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Namens appellant is verschenen, mr. Robert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1993, heeft sinds 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ontvangen.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 16 augustus 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Bij besluit van
27 december 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 27 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier van appellant heeft bestudeerd en in zijn beoordeling de informatie van het Ambulant Centrum Aventurijn en de door appellant overgelegde brief van de huisarts heeft betrokken. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken en dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft de verzekeringsarts gevolgd in het standpunt dat iemand die in staat is tot het behalen van een rijbewijs (ook al is dat later weer ingetrokken), het afronden van een mbo‑2‑opleiding en het doorlopen van een stage van meerdere maanden, ook in staat is om één uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Daarbij heeft de verzekeringsarts onderkend dat appellant functiestoornissen heeft ten aanzien van temparament en persoonlijkheid (stabiliteit, betrouwbaarheid, aandacht), globale psychosociale functies, energie en driften (motivatie, driftbeheersing) en intellectuele functies. De rechtbank heeft niet getwijfeld aan de juistheid van het door het Uwv opgestelde overzicht van de door appellant gevolgde en afgeronde opleidingen, dat is gebaseerd op de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs. In de door appellant overgelegde medische informatie van de huisarts heeft de rechtbank onvoldoende steun gevonden voor zijn standpunt dat zijn beperkingen onvolledig of onjuist zijn ingeschat. De rechtbank heeft verder overwogen dat het evident is dat appellant problemen heeft met communicatie en dat dit gevolgen heeft voor de mogelijkheden tot werken van appellant, maar de arbeidsdeskundige heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant een afgebakende taak als het beleggen van broodjes onder begeleiding kan uitvoeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft daarbij mogen betrekken dat iemand die een mbo-2-diploma kok heeft, affiniteit heeft met een horecafunctie en dat iemand die is geslaagd voor een mbo-2-opleiding en een rijbewijs heeft gehaald, in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken kan nakomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Hij kan geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie, omdat hij geen afspraken kan nakomen. Voorts beschikt hij niet over basale werknemersvaardigheden, is hij niet in staat om één uur aaneengesloten te werken en is hij niet tenminste vier uur per dag belastbaar. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar een specialistenbericht van
11 november 2016 van GGZ Altrecht aan zijn huisarts. Daaruit blijkt dat hij is gediagnosticeerd met een aandachtstekortstoornis alsmede zwakbegaafdheid. Appellant is al sinds 2016 bekend met zorgen op verschillende levensgebieden. Op dit moment is hij al langere tijd zonder vast woon- of verblijfplaats. Het lukt hem niet om zijn leven richting en inhoud te geven, mede vanwege de diverse bij hem vastgestelde stoornissen. Zijn leefsituatie en de bij hem vastgestelde stoornissen zijn van directe invloed op zijn arbeidsvermogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit ongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De in hoger beroep ingebrachte brief van GGZ Altrecht van 11 november 2016 bevat bekende informatie, die door de verzekeringsartsen in hun rapporten van
3 augustus 2017 en 19 oktober 2017 in de beoordeling is betrokken. In deze rapporten is op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding heeft gegeven om af te wijken van het oordeel dat appellant in staat is om tenminste een uur aangesloten te kunnen werken en tenminste vier uur per dag belastbaar is. Dat appellant niet beschikt over arbeidsvermogen heeft hij niet met nieuwe medische of arbeidskundige gegevens onderbouwd.
4.5.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D.S. Barthel