ECLI:NL:CRVB:2020:2810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
19/4305 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 18 september 2019 in de zaak met nummer 18/2153 een uitspraak gedaan, waartegen appellant hoger beroep had ingesteld. Echter, op 30 juni 2020 verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald, nadat een verzoek om vrijstelling was afgewezen. Appellant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij in het buitenland verbleef en daardoor niet in staat was om de benodigde gegevens op te sturen.

Tijdens de zitting van 2 oktober 2020, waar partijen niet verschenen, heeft de Raad vastgesteld dat appellant in zijn verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. De Raad benadrukte dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van een correct correspondentieadres. Aangezien er geen andere omstandigheden zijn die het verzet zouden kunnen onderbouwen, heeft de Raad besloten het verzet ongegrond te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in deze zaak.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/4305 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 september 2019, 18/2153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 30 juni 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 oktober 2020, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 30 juni 2020 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald nadat een verzoek om vrijstelling voor het griffierecht is afgewezen, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet voert appellant samengevat aan dat hij duidelijk heeft aangegeven dat hij in het buitenland zat en daarom geen gegevens kon opsturen.
De Raad stelt vast dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. In situaties als onderhavige is appellant zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van een juist (correspondentie) adres. Van overige omstandigheden die tot gegrondverklaring van het verzet zouden kunnen leiden is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R. H. Koopman