ECLI:NL:CRVB:2020:2810
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 18 september 2019 in de zaak met nummer 18/2153 een uitspraak gedaan, waartegen appellant hoger beroep had ingesteld. Echter, op 30 juni 2020 verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald, nadat een verzoek om vrijstelling was afgewezen. Appellant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij in het buitenland verbleef en daardoor niet in staat was om de benodigde gegevens op te sturen.
Tijdens de zitting van 2 oktober 2020, waar partijen niet verschenen, heeft de Raad vastgesteld dat appellant in zijn verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. De Raad benadrukte dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van een correct correspondentieadres. Aangezien er geen andere omstandigheden zijn die het verzet zouden kunnen onderbouwen, heeft de Raad besloten het verzet ongegrond te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in deze zaak.
De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.