ECLI:NL:CRVB:2020:2828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam 1] tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van 30 januari 2020, waarin het beroep van appellanten niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellanten, [naam 2], heeft verzet aangetekend en aangegeven dat hij de nota voor het griffierecht en de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van appellanten aanwezig was, maar de verweerder niet.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de betalingsherinnering op de juiste wijze is verzonden. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat het verzet gegrond is. De eerdere uitspraak van 30 januari 2020 vervalt, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Appellanten krijgen een nieuwe termijn om het verschuldigde griffierecht te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in het verzet.
De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.