ECLI:NL:CRVB:2020:2828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/2666 WUV-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam 1] tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van 30 januari 2020, waarin het beroep van appellanten niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellanten, [naam 2], heeft verzet aangetekend en aangegeven dat hij de nota voor het griffierecht en de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van appellanten aanwezig was, maar de verweerder niet.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de betalingsherinnering op de juiste wijze is verzonden. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat het verzet gegrond is. De eerdere uitspraak van 30 januari 2020 vervalt, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Appellanten krijgen een nieuwe termijn om het verschuldigde griffierecht te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in het verzet.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/2666 WUV-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam 1] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] , Canada (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van
30 januari 2020 heeft de Raad het beroep van appellanten tegen het besluit van verweerder van 1 april 2019, kenmerk BZ011268535, niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellanten heeft [naam 2] (gemachtigde) verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 2 oktober 2020. Namens appellanten is gemachtigde verschenen. Verweerder is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 30 januari 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest.
In verzet heeft gemachtigde te kennen gegeven dat hij de nota van 2 oktober 2019 voor voldoening van het griffierecht en de aangetekend verzonden betalingsherinnering van
2 november 2019 niet heeft ontvangen.
De Raad heeft niet kunnen vaststellen dat de betalingsherinnering van 2 november 2019 op de juiste wijze door de Raad is verzonden.
Dit geeft aanleiding om het verzet gegrond te verklaren. De uitspraak van de Raad van
30 januari 2020 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Aan appellanten zal een nieuwe termijn worden gegund voor het voldoen van het verschuldigde griffierecht.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H Bangma
(getekend) R.H. Koopman
GdJ