ECLI:NL:CRVB:2020:2858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
19/1484 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad op 2 juni 2020. De zaak betreft een geschil over de betaling van griffierecht en de vraag of appellant in verzuim is geweest. De Raad had eerder geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, omdat appellant geen actuele uitkeringsspecificatie had overgelegd na afwijzing van zijn verzoek om vrijstelling van betaling. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat zijn belastingopgave van 2018 eerder als toereikend was geaccepteerd en dat de Raad niet had moeten oordelen op basis van de actuele uitkeringsspecificatie.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is mr. K.A. Faber, advocaat van appellant, verschenen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen zich niet heeft laten vertegenwoordigen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie over het verzuim van appellant. De Raad heeft opgemerkt dat, zelfs als het verzet zou slagen, het inkomen van appellant waarschijnlijk te hoog zou zijn om betalingsonmacht aan te tonen.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Koopman, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/1484 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019, 18/3547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 2 juni 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020, waar
mr. K.A. Faber, advocaat, namens appellant is verschenen. Het college heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 2 juni 2020 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald nadat het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht is afgewezen omdat de gevraagde actuele uitkerings- of salarisspecificatie niet is verstrekt en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet is aangevoerd dat de overgelegde belastingopgave van 2018 over het
verzamelinkomen in voorgaande procedures eerder wel toereikend was en werd geaccepteerd voor het aantonen van betalingsonmacht van het griffierecht. Appellant ondersteunt dat met rechtspraak van het Hof. De reden dat pas in verzet een door de Raad opgevraagde actuele uitkeringsspecificatie wordt overgelegd, is dat appellant vreesde dat die uitkeringsspecificatie leidend zou zijn en dat dan niet zou worden gekeken naar de aftrekposten.
De Raad stelt vast dat in het verzetschrift en wat is aangevoerd tijdens de zitting geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierbij merkt de Raad op dat, zou het betoog wel slagen, op basis van de in verzet overgelegde gegevens, het inkomen waarschijnlijk te hoog is om te kunnen concluderen dat sprake is van betalingsonmacht.
Dit betekent dat het verzet ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman