ECLI:NL:CRVB:2020:2859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
19/1482 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep, dat was uitgesproken op 2 juni 2020. De Raad had destijds geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, nadat een verzoek om vrijstelling was afgewezen omdat de appellant geen actuele uitkeringsspecificatie had overgelegd. De appellant heeft in verzet aangevoerd dat eerdere belastingopgaven wel als bewijs voor betalingsonmacht waren geaccepteerd en dat de huidige uitkeringsspecificatie pas later was overgelegd uit vrees dat deze leidend zou zijn voor de beoordeling van de betalingsonmacht.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is de advocaat van de appellant verschenen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen zich niet heeft laten vertegenwoordigen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie over de betalingsonmacht. De Raad concludeert dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/1482 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019, 18/3546 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 2 juni 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020, waar
mr. K.A. Faber, advocaat, namens appellant is verschenen. Het college heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 2 juni 2020 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald nadat het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht is afgewezen omdat de gevraagde actuele uitkerings- of salarisspecificatie niet is verstrekt en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet is aangevoerd dat de overgelegde belastingopgave van 2018 over het
verzamelinkomen in voorgaande procedures eerder wel toereikend was en werd geaccepteerd voor het aantonen van betalingsonmacht van het griffierecht. Appellant ondersteunt dat met rechtspraak van het Hof. De reden dat pas in verzet een door de Raad opgevraagde actuele uitkeringsspecificatie wordt overgelegd, is dat appellant vreesde dat die uitkeringsspecificatie leidend zou zijn en dat dan niet zou worden gekeken naar de aftrekposten.
De Raad stelt vast dat in het verzetschrift en wat is aangevoerd tijdens de zitting geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierbij merkt de Raad op dat, zou het betoog wel slagen, op basis van de in verzet overgelegde gegevens, het inkomen waarschijnlijk te hoog is om te kunnen concluderen dat sprake is van betalingsonmacht.
Dit betekent dat het verzet ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman