ECLI:NL:CRVB:2020:2892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 8 oktober 2014 ziek gemeld met lichamelijke en later psychische klachten. Hij had een WIA-uitkering aangevraagd, die hem op 18 november 2016 was toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 38,37%. Na bezwaar van appellant werd deze arbeidsongeschiktheid herzien naar 36,85%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelt dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoert grotendeels herhalingen zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant zorgvuldig besproken en een goed gemotiveerd oordeel gegeven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de belasting van deadlines en productiepieken weliswaar kenmerkend is voor de functie van textielproductenmaker, maar dat appellant daarop niet beperkt is geacht. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant overschrijden.
De uitspraak van de Centrale Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.