ECLI:NL:CRVB:2020:2893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als caissière werkte, had zich ziek gemeld vanwege zwangerschapsklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voerde aan dat haar belastbaarheid was overschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter in zijn rapporten gemotiveerd dat de door appellante geclaimde klachten niet werden bevestigd door de huisarts en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het medisch onderzoek te twijfelen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 november 2020.