ECLI:NL:CRVB:2020:2893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
17/5429 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als caissière werkte, had zich ziek gemeld vanwege zwangerschapsklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voerde aan dat haar belastbaarheid was overschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter in zijn rapporten gemotiveerd dat de door appellante geclaimde klachten niet werden bevestigd door de huisarts en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het medisch onderzoek te twijfelen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 november 2020.

Uitspraak

17.5429 WIA

Datum uitspraak: 19 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2017, 17/156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Brands, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brands. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als caissière voor 27,7 uur per week. Appellante heeft zich aansluitend aan haar uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg op 2 juni 2014 ziek gemeld wegens zwangerschapsklachten en/of bevalling gerelateerde klachten. Het Uwv heeft haar ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Op 14 maart 2016 heeft appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 30 mei 2016 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 23 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om te oordelen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 november 2016. De informatie van het verrichte neuropsychologisch onderzoek en de informatie van de huisarts zijn meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport en vertaald naar de (aangepaste) FML. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens ingebracht die haar stelling dat haar belastbaarheid te positief is ingeschat onderbouwen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd, onder verwijzing naar de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid, dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een medische urenbeperking. Verder heeft de rechtbank overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend is gemotiveerd dat de geselecteerde functies van receptionist, magazijnmedewerker en huishoudelijk medewerker, ondanks de signaleringen, toch geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en haar belastbaarheid is overschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie uit 2014, 2015, 2017 en 2020 van haar huisarts, neuroloog, revalidatiearts, gynaecoloog, radioloog en KNO-arts. Appellante is tot op heden blijven zoeken naar een medische oorzaak voor haar klachten en heeft daartoe diverse specialisten bezocht. Per einde wachttijd speelden vooral rechter arm- en beenklachten en vermoeidheid. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen urenbeperking moet worden aangenomen volgens de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De onder 5.3 en 5.4 weergegeven overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In reactie op de in hoger beroep ingezonden medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 februari 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat de informatie, voor zover deze ziet op de datum in geding, al bekend was. Met appellantes pijnklachten aan haar rechter lichaamshelft die zijn ontstaan na de tweede bevalling is al rekening gehouden bij het aannemen van beperkingen onder dynamische handelingen en statische houdingen, waaronder beperkte beweeglijkheid en kracht. De door appellante geclaimde cognitieve klachten worden niet bevestigd door de informatie van de huisarts. Niettemin zijn hiervoor beperkingen opgenomen onder persoonlijk functioneren. Voor wat betreft het niet aannemen van een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 april 2017 uitvoering gemotiveerd dat uit de medische informatie in het dossier niet blijkt dat sprake is van een zeer beperkte energetische belastbaarheid als gevolg van een te groot energieverbruik of door verminderde mogelijkheden tot recuperatie of dat sprake is van verminderde beschikbaarheid wegens een medische behandeling. Deze standpunten worden gevolgd. Appellante heeft geen nadere medische informatie overgelegd die twijfel kan geven aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar onder 7.1 weergegeven oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan