ECLI:NL:CRVB:2020:2901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
19/931 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in WIA-V zaak

Op 13 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/931 WIA-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing van de Raad van 6 februari 2020, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn, zoals vermeld in de brief van 11 november 2019, was betaald. Appellante heeft in het verzet geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die het niet betalen van het griffierecht zouden rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. Gezien het ontbreken van relevante argumenten in het verzet, heeft de Raad besloten het verzet ongegrond te verklaren. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in deze procedure.

De uitspraak is gedaan door rechter C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/931 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2019, 18/3269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
NauthaDutilh N.V. (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 6 februari 2020 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 oktober 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 6 februari 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 11 november 2019 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Appellante heeft in verzet geen omstandigheden aangevoerd die het niet betalen van het griffierecht rechtvaardigen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman
GdJ