ECLI:NL:CRVB:2020:2927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
19/785 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten nieuwe wasmachine en de gevolgen van verwijdering zonder voorafgaande informatie

In deze zaak heeft appellante een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van een nieuwe wasmachine. De aanvraag werd gedaan op 5 juni 2018, maar appellante had de oude wasmachine al verwijderd voordat het college de noodzaak van de aanschaf kon beoordelen. Het college kende aanvankelijk een bedrag van € 390,- toe, maar verklaarde later het bezwaar ongegrond, omdat de verwijdering van de wasmachine de beoordeling van de noodzaak onmogelijk maakte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 14 januari 2019. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de verwijdering van de wasmachine zonder informatie in te winnen bij het college, waardoor zij de mogelijkheid om de noodzaak van vervanging te verifiëren had ontnomen. De Raad benadrukte dat appellante de bewijslast draagt om aan te tonen dat de kosten voor de nieuwe wasmachine noodzakelijk zijn. Het hoger beroep werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.785 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2019, 18/6216 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 16 november 2020
Zitting heeft: M. Hillen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J.B. Beerens
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Voor appellante is
mr. R. El Bellaj, advocaat, verschenen. Het bestuur heeft zich laten niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 5 juni 2018 heeft appellante bij het college een aanvraagformulier om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een wasmachine.
Bij besluit van 12 juni 2018 heeft het college aan appellante een bedrag van € 390,- aan bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening toegekend voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine. Bij besluit van 16 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat appellante ten tijde van haar aanvraag om bijzondere bijstand de oude wasmachine reeds had laten verwijderen, zodat niet meer kon worden beoordeeld of de kosten voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine noodzakelijk waren met als gevolg dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine had moeten afwijzen. Op grond van het verbod op reformatio in peius heeft het college de toekenning van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening echter gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - samengevat - overwogen dat appellante op 27 mei 2018 de wasmachines als ‘gratis af te halen’ heeft aangeboden op Facebook en dat de wasmachines op dezelfde dag zijn opgehaald. Nu appellante de wasmachines voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand al heeft laten verwijderen, heeft appellante het college de mogelijkheid ontnomen om te verifiëren of de vervanging van de wasmachines noodzakelijk was. De rechtbank is met het college van oordeel dat de aanvraag had moeten worden afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van het college dat in verband met het beginsel van reformatio in peius appellante door het instellen van bezwaar niet in een nadeliger positie mag worden gebracht.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in hoofdzaak een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog aan toe dat het voor eigen rekening en risico van appellante komt dat zij zonder eerst informatie in te winnen bij het college, over is gegaan tot verwijdering van de wasmachines. Op appellante rust immers de bewijslast om aan te tonen dat de aanschaf van een nieuwe wasmachine noodzakelijk is. Om die reden hoefde het college geen medewerking te verlenen aan de door appellante geboden alternatieven om de noodzaak van de vervanging van de wasmachines alsnog te kunnen beoordelen.
Het hoger beroep slaagt dus niet en voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) M. Hillen