ECLI:NL:CRVB:2020:298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Toekenning van leenbijstand en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellante in de vorm van een geldlening (leenbijstand). Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand onverantwoorde uitgaven heeft gedaan door € 5.000,- en € 6.000,- over te maken naar de bankrekeningen van haar moeder en haar broer. Het college concludeert dat appellante niet op verantwoorde wijze heeft ingeteerd op haar vermogen, wat wijst op een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dit is in lijn met artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet.
De rechtbank Rotterdam heeft in de eerdere uitspraak van 11 april 2017 het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar beroepsgronden, stellende dat zij op verantwoorde wijze op haar vermogen heeft ingeteerd. Ze voert aan dat de overgemaakte bedragen zijn gedaan in het kader van de terugbetaling van een lening bij haar moeder. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat schulden in het kader van de bijstandswetgeving alleen in aanmerking kunnen worden genomen als de betrokkene aannemelijk maakt dat deze bestaan, opeisbaar zijn en daadwerkelijk afdwingbaar zijn door de crediteur. Appellante heeft het bestaan van de gestelde schuld niet met verifieerbare gegevens kunnen onderbouwen, waardoor de rechtbank oordeelt dat de noodzaak van haar uitgaven niet aannemelijk is gemaakt. Dit heeft geleid tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is uitgesproken in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen zoals vastgelegd in het proces-verbaal.