ECLI:NL:CRVB:2020:3065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds juni 2014 met knie- en rugklachten uitgevallen was als beveiligingsbeambte, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat de appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de appellante per 16 juni 2017 geen recht had op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van de appellante correct had ingeschat. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) in voldoende mate rekening hield met de fysieke beperkingen van de appellante.
De Raad heeft ook de argumenten van de appellante over de representativiteit van de referteperiode en de noodzaak voor een onafhankelijke deskundige verworpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de vier loonperiodes die door de appellante waren aangevoerd niet representatief waren voor de berekening van het maatmanloon. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische onderbouwing te leveren voor hun claims.