ECLI:NL:CRVB:2020:3091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/2403 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering na onderzoek woonsituatie

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering van appellant, die vanaf 1 januari 2018 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 8 oktober 2018, na een onderzoek naar de woonsituatie van appellant, besloten om de studiefinanciering te herzien en appellant als thuiswonende studerende aan te merken. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.878,21. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting heeft appellant betoogd dat hij ten tijde van het huisbezoek feitelijk op het brp-adres woonde, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant dit niet heeft aangetoond. De hoofdbewoner heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd en de controleurs hebben vastgesteld dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de hoofdbewoner en concludeert dat de minister zich op het rapport kon baseren. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2020. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2403 WSF

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019, 19/843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 9 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020, (gedeeltelijk) door middel van beeldbellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Hummel-Fekkes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant stond vanaf 29 december 2017 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [adres] . Appellant heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 januari 2018 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Op 18 september 2018 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van 1 januari 2018 herzien, in die zin dat hij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij heeft de minister een bedrag van € 1.878,21 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 9 januari 2019 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van appellant tegen het besluit van 8 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in het rapport is vermeld dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal goed beheerst en dat hij de controleurs begrijpt. De hoofdbewoner zelf heeft een verklaring afgelegd en ondertekend waarin onder meer staat dat hij de vragen heeft begrepen. Verder heeft de hoofdbewoner aangegeven dat appellant bij hem in huis wilde wonen, maar dat de hoofdbewoner dat moeilijk vond omdat de hoofdbewoner een vriendin heeft. De hoofdbewoner heeft verder gezegd dat appellant post komt halen, even een kop koffie blijft drinken en dan weer weggaat. Als tegenbewijs heeft appellant alleen een verklaring overgelegd van de hoofdbewoner waarin deze onder meer zegt de Nederlandse taal niet goed te beheersen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat in het rapport staat, deze enkele verklaring niet voldoende is om iets af te doen aan dat rapport. De minister heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor verder onderzoek en mocht zich baseren op het rapport. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde nadere verklaring van de hoofdbewoner en diens vriendin te weinig aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat appellant niet woonachtig was op het brp-adres. Dit blijkt ook niet uit de ter zitting overgelegde foto’s, omdat niet duidelijk is op welk adres deze zijn genomen. Daarbij wordt uit de foto’s niet zonder meer duidelijk dat de paar persoonlijke spullen die zichtbaar zijn aan appellant toebehoren.
3. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat appellant ten tijde van de controle niet woonde op het brp-adres. Ter motivering van dit standpunt heeft appellant in grote lijnen herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd. Tevens heeft hij enkele foto’s ingezonden. Ter zitting heeft appellant nogmaals betoogd dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal beperkt beheerst.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat in hoger beroep is aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van wat in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden gewogen en daarover een gemotiveerd oordeel gegeven. Uit het hogerberoepschrift blijkt niet waarom dat oordeel niet juist zou zijn.
4.2.
De Raad onderschrijft de overwegingen die tot het oordeel van de rechtbank hebben geleid. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant ook met de in hoger beroep overgelegde foto’s niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van het huisbezoek feitelijk op het brp-adres woonde. Verder ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de in het rapport opgenomen verklaring van de hoofdbewoner omdat de hoofdbewoner een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en de controleurs hebben vastgesteld dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Dit is ook aannemelijk gelet op de toelichting ter zitting van appellant over het werkzame leven van de hoofdbewoner.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) L. Winters