ECLI:NL:CRVB:2020:3091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering na onderzoek woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering van appellant, die vanaf 1 januari 2018 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 8 oktober 2018, na een onderzoek naar de woonsituatie van appellant, besloten om de studiefinanciering te herzien en appellant als thuiswonende studerende aan te merken. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.878,21. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting heeft appellant betoogd dat hij ten tijde van het huisbezoek feitelijk op het brp-adres woonde, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant dit niet heeft aangetoond. De hoofdbewoner heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd en de controleurs hebben vastgesteld dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de hoofdbewoner en concludeert dat de minister zich op het rapport kon baseren. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2020. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.