ECLI:NL:CRVB:2020:3135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
18/3674 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die zich in 2012 ziekmeldde met knieklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het UWV had de werknemer in 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2017 stelde het UWV dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd en dat er nader onderzoek nodig was om de diagnose en behandelopties te verduidelijken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het UWV niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er op de datum in geding geen sprake was van duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer als duurzaam moet worden beschouwd, gezien de complexiteit van het ziektebeeld en de informatie van de behandelend psychiater. De Raad heeft het besluit van het UWV herroepen en bepaald dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 17 maart 2017. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van de werkgever in hoger beroep.

Uitspraak

18.3674 WIA

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juni 2018, 17/6453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens het Uwv heeft mr. C. Roele hoger beroep ingesteld.
Namens werkgever heeft mr. A. Lippinkhof een verweerschrift ingediend.
[werknemer] (werknemer) heeft te kennen gegeven niet als partij aan het geschil te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Lippinkhof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werkgever is eigenrisicodrager voor de WIA. Werknemer heeft gewerkt als operator voor 38 uur per week bij werkgever. Hij heeft zich op 6 maart 2012 ziekgemeld met knieklachten, met per 22 januari 2013 bijkomende psychische klachten. Bij besluit van 10 april 2014 heeft het Uwv werknemer met ingang van 4 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39%. Werknemer heeft zich met ingang van 26 oktober 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 29 juni 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer met ingang van 26 oktober 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Werkgever heeft het Uwv op 17 maart 2017 om een herbeoordeling verzocht. Het Uwv heeft bij besluit van 8 augustus 2017 vastgesteld dat de werknemer ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit is een rapport van een verzekeringsarts van 28 juli 2017 ten grondslag gelegd, waaruit blijkt dat deze de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer niet duurzaam acht. Het Uwv heeft het bezwaar van de werkgever bij besluit van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2017, waarin deze in reactie op het bezwaar van werkgever nader heeft onderbouwd waarom de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam kan worden geacht.
2. De rechtbank heeft het beroep van werkgever tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich niet op het standpunt kunnen stellen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was vanwege de omstandigheid dat er geen inschatting van de kans op herstel kon worden gemaakt. Het Uwv had het standpunt over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid concreet moeten onderbouwen. Als het Uwv over onvoldoende gegevens beschikt om een inschatting van de kans op herstel van de belastbaarheid te kunnen maken, is nader onderzoek vereist. In het voorliggende geval is de diagnose niet duidelijk, waardoor die inschatting niet kan worden gemaakt. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben gesteld dat een klinische observatie noodzakelijk is om daarover duidelijkheid te krijgen, waarna een adequaat behandelplan kan worden gemaakt. Ook is aangegeven dat in een klinische setting kan worden beoordeeld welke symptomen voortkomen uit ziekte/gebrek en welke uit gedrag/psychosociale omstandigheden. Het Uwv had volgens de rechtbank nader onderzoek moeten doen naar de bij werknemer te stellen diagnose, bijvoorbeeld door een klinische observatie. Het Uwv is opgedragen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank een nieuwe beslissing op het bezwaar van werkgever te nemen.
3.1.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was en verwijst naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juni 2018. Volgens het Uwv is goed gemotiveerd waarom er nog geen prognose kon worden gegeven van de kans op herstel van de belastbaarheid van de werknemer. De werknemer wilde niet meewerken aan een onderzoek waaruit een diagnose kon worden vastgesteld. Dat er geen diagnose kon worden vastgesteld, betekent niet dat er geen behandelmogelijkheden waren. Het Uwv vindt dat het niet op zijn weg ligt ervoor te zorgen dat er een diagnose wordt gesteld.
3.2.
Werkgever heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv zijn besluit dat geen sprake is van duurzaamheid onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Niet in geschil is dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of deze volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moest worden beschouwd.
4.2.
Voor het van toepassing zijnde wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 9 van de aangevallen uitspraak. Voor het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” wordt verwezen naar overweging 10 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt naar het oordeel van de Raad mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn.
4.4.
Het standpunt van het Uwv dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer op het moment van beoordeling geen duurzaam karakter heeft is gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts van 28 juli 2017 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2017 en 14 december 2017. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen in een klinische opname de mogelijkheid hebben gezien om duidelijkheid te verkrijgen over de diagnostiek en de behandelopties. Deze klinische opname wordt genoemd in brieven van de behandelend psychiater van werknemer en is bedoeld om te komen tot een duidelijke diagnose. Volgens de verzekeringsartsen kan uit de resultaten van de opname een meer dan geringe kans volgen op verbetering van de klachten en van de belastbaarheid van werknemer in de toekomst.
4.5.
In hoger beroep is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
29 juni 2018 een nadere toelichting gegeven op het door het Uwv ingenomen standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft als volgt overwogen: “Er is sprake van een bizar en atypisch beeld van klachten en gedragingen, dat vooralsnog niet onder een psychiatrische diagnose te classificeren is. Evenmin bestaat duidelijkheid over een juist behandelplan. De behandelend psychiater geeft daarom aan dat hij een klinische observatie van werknemer geïndiceerd acht. Er kan daarom (nog) niet worden gesteld dat sprake is van een progressief ziektebeeld of een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Zo lang de diagnostiek en het behandelplan niet duidelijk zijn, kan ook niet worden gesteld dat de prognose op voorhand als ongunstig kan worden ingeschat over de duurzaamheidsvraag. Er zijn tot nu toe weliswaar verschillende behandelingen geprobeerd, maar deze waren slechts gericht op werkhypothesen. De behandelend sector is tot nu tot nog niet in staat geweest te komen tot een eenduidige diagnose”.
4.6.
Bezien in het licht van de onder 4.3 genoemde rechtspraak van de Raad is ook deze toelichting onvoldoende toegespitst op de situatie van de werknemer met betrekking tot de te verwachten verbetering van zijn functionele mogelijkheden. De behandelend psychiater heeft in de brief van 4 juli 2017, rond de datum in geding, weliswaar benoemd dat een klinische observatie wordt overwogen, maar heeft daarbij aangegeven dat de problematiek van de werknemer langdurig is en dat hij slecht reageert op interventie, wat maakt dat de psychiater weinig optimistisch is over de mogelijkheden tot herstel. In het licht van deze duidelijk gestelde twijfel, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet toegelicht in hoeverre verbetering van de klachten van werknemer in het eerstkomende jaar kan worden verwacht en of er een redelijke tot goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Alleen het gegeven dat een klinische opname is overwogen, die door omstandigheden niet heeft plaats gevonden, betekent niet dat daarmee een mogelijke verbetering van de belastbaarheid is gegeven. Evenals de rechtbank wordt daarom geoordeeld dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake was van duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen die hebben geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het hoger beroep van het Uwv tegen de aangevallen uitspraak slaagt dan ook niet, nu het bestreden besluit terecht door de rechtbank is vernietigd.
4.7.
Gelet op de complexiteit en de aard van het onderhavige ziektebeeld en ook de inlichtingen die door de behandelende psychiater zijn verstrekt, is het in het onderhavige geval niet aannemelijk dat in de jaren volgende op 17 maart 2017 een behandeling tot een meer dan geringe verbetering van de belastbaarheid had kunnen kan leiden. De arbeidsongeschiktheid moet dan ook als duurzaam in de zin van artikel 4 van de WIA worden beschouwd. Er bestaat reeds om deze reden geen aanleiding het (door het UWV) bestreden oordeel van de rechtbank te onderschrijven dat het UWV zelf een nader onderzoek (via een klinische observatie bij werknemer) had moeten verrichten om tot een diagnose te komen en voorts dat het UWV een dergelijk onderzoek alsnog dient te verrichten ten einde op de basis van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek een nieuw besluit te nemen
5. Uit wat onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Om te komen tot een definitieve beslechting van het geschil, wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de werknemer vanaf 17 maart 2017, de datum waarop de werkgever heeft verzocht om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, recht heeft op een IVA-uitkering. Het besluit van 8 augustus 2017 wordt daarom herroepen.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de door werkgever in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 787,50,- voor verleende rechtsbijstand. Voorts zal worden bepaald dat van het Uwv griffierecht in hoger beroep zal worden geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • herroept het besluit van 8 augustus 2017 en bepaalt dat de werknemer met ingang van 17 maart 2017 in aanmerking wordt gebracht voor een IVA-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het besluit van 23 oktober 2017;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de werkgever in hoger beroep tot een bedrag van € 787,50,-;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan