ECLI:NL:CRVB:2020:3171
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een inpakster, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar ZW-uitkering per 28 augustus 2017 en per 15 maart 2018, omdat zij geschikt werd geacht voor bepaalde functies. De appellant was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de lichamelijke klachten van de appellant niet zodanig waren toegenomen dat er rekening moest worden gehouden met meer beperkingen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordelingen te twijfelen. De appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen.
De Raad concludeerde dat de appellant op de relevante data geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De hoger beroepen van de appellant werden verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.