In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 19 juni 2014 ziek gemeld en ontving voorheen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De Raad heeft de medische situatie van appellante beoordeeld aan de hand van rapporten van deskundigen, waaronder verzekeringsarts L. Greveling-Fockens. De deskundige concludeerde dat appellante per 17 juni 2015 meer beperkt was dan eerder aangenomen, maar dat zij in staat was om de functie van administratief medewerker (beginnend) teamondersteuner te verrichten. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de ZW-uitkering per 17 juni 2015 beëindigde, in hoger beroep voldoende gemotiveerd was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,- en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.