ECLI:NL:CRVB:2020:3259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schuldig nalatig bij niet betalen van premies volksverzekeringen over 2012
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Kuster, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin zij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van premies volksverzekeringen over het jaar 2012. De Svb had vastgesteld dat appellante een bedrag van € 11.611,- aan inkomstenbelasting en premies niet had betaald en had haar bij brief van 1 september 2016 geïnformeerd over de gevolgen hiervan. Ondanks deze informatie had appellante niet gereageerd en was zij later door de Svb schuldig nalatig verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie van € 4.132,-.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals financiële problemen en gezondheidsklachten, niet tot de conclusie leidden dat het niet betalen van de premies haar niet kon worden verweten. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden die zij aanvoerde, zoals haar ziekte en de gevolgen daarvan, tot het normale ondernemersrisico behoren. De Raad bevestigde dat de bewijslast voor het aantonen van bijzondere omstandigheden bij appellante ligt.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het niet betalen van de premies rechtvaardigden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om een deel van haar inkomen te reserveren voor de te verwachten belastingaanslag en premies. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier E.M. Welling.