ECLI:NL:CRVB:2020:3339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor proceskosten in civiele procedure met betrekking tot schulden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor proceskosten die voortvloeiden uit een juridische procedure tegen zijn verhuurder. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met als argument dat er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor schulden. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van de appellant niet volledig was beoordeeld door het college, aangezien het college niet had beslist op een deel van de aanvraag dat betrekking had op de proceskosten van € 1.442,-. De Raad oordeelde dat de rechtbank dit gebrek had moeten passeren op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het aannemelijk was dat de belanghebbenden door het gebrek niet benadeeld waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden.
De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.575,- bedragen, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 178,- moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het college en de noodzaak om aanvragen volledig te beoordelen.