ECLI:NL:CRVB:2020:3480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als elektromonteur werkte, had zich op 2 november 2000 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een WAO-uitkering op basis van 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij een verzekeringsarts appellant onderzocht, werd de uitkering verhoogd naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een bezwaarprocedure verlaagde het Uwv de uitkering per 22 februari 2018 naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid, wat appellant aanvocht.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen en verzocht om een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek adequaat was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en de verlaging van de WAO-uitkering werd gehandhaafd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.