ECLI:NL:CRVB:2020:3483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als taxichauffeur werkte, had zich op 13 augustus 2015 ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 10 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische grondslag had voor zijn beslissing. De verzekeringsarts had de klachten van appellante, waaronder psychische klachten en klachten van het bewegingsapparaat, in zijn beoordeling meegenomen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar. Appellante had niet kunnen aantonen dat haar beperkingen op de datum in geding, 10 augustus 2017, onjuist waren vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier.