ECLI:NL:CRVB:2020:3536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
18/5346 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Betrokkene, een alleenstaande moeder, had op 21 augustus 2017 aanvragen ingediend voor zowel algemene als bijzondere bijstand. Het college weigerde de aanvragen op basis van het argument dat betrokkene niet alle gevraagde informatie had verstrekt, met name over haar financiële situatie en die van de vader van haar kinderen, X. De rechtbank oordeelde echter dat betrokkene wel degelijk de meeste gevraagde gegevens had overgelegd en dat er geen grond was om de aanvraag af te wijzen op basis van ontbrekende gegevens van een derde partij.

In hoger beroep stelde het college dat betrokkene nog steeds niet alle benodigde informatie had verstrekt. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende had aangetoond welke gegevens precies ontbraken en dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om aanvullende gegevens te overleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college opnieuw op het bezwaar van betrokkene moest beslissen, waarbij betrokkene de kans moest krijgen om alsnog de benodigde gegevens te verstrekken. Tevens werd het college veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van betrokkene en werd een griffierecht opgelegd.

Uitspraak

18.5346 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2018, 18/881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 22 december 2020
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S. van de Griek, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Boxem. Namens betrokkene heeft mr. van de Griek via videobellen deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft op 21 augustus 2017 aanvragen om algemene bijstand en om bijzondere bijstand voor woonkosten ingediend. Betrokkene woonde met haar twee minderjarige kinderen in een woning die sinds juni 2017 op haar naam stond geregistreerd.
1.2.
Bij brief van 19 september 2020 heeft het college aan betrokkene meegedeeld dat zij niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt, daarbij vermeld welke gegevens nog ontbraken en haar verzocht deze gegevens mee te nemen naar een intakegesprek op 26 september 2017. Dit betrof onder meer afschriften van de bankrekeningen van haarzelf en haar kinderen en financiële gegevens van de vader van de kinderen van betrokkene (X). Tijdens het intakegesprek heeft betrokkene niet alle gevraagde gegevens overgelegd. Verder heeft zij verklaard dat X de woning heeft gekocht en de woning en hypotheek vervolgens op haar naam heeft laten zetten en dat X haar onderhoudt maar dat op dat moment niet meer kon omdat hij in Duitsland in detentie zat. Tijdens een telefoongesprek op 27 september 2017 heeft X vanuit detentie aan een medewerker van het college te kennen gegeven dat hij geen partij is voor het college en geen inzicht wil geven in zijn financiële situatie.
1.3.
Bij besluiten van 27 september 2017 en 5 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 april 2018 (bestreden besluit) heeft het college de aanvragen afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens over te leggen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene alle aan haar gevraagde gegevens heeft overgelegd, behalve de gegevens die betrekking hebben op de financiële situatie van X. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene en X niet gehuwd zijn en geen gezamenlijke huishouding voeren en dat er geen grondslag is voor het afwijzen van de aanvraag om bijstand op de grond dat geen gegevens van een derde zijn overgelegd. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
3. In hoger beroep heeft het college zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college heeft aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat betrokkene alle gevraagde gegevens heeft overgelegd die op haar zelf betrekking hebben. Betrokkene heeft nog steeds niet alle gevraagde gegevens over haarzelf overgelegd, waardoor het college het recht op bijstand nog steeds niet kan vaststellen wegens schending van de inlichtingenverplichting. Daartoe heeft het college een rapport van 30 oktober 2018 overgelegd met een overzicht van gegevens van betrokkene zelf die ontbreken. Dit betreft onder meer afschriften van de bankrekeningen van appellante en haar kinderen, omdat de door appellante wel ingeleverde screenshots onvoldoende zijn, controleerbare bewijsstukken waaruit blijkt hoe de koopwoning is gefinancierd en controleerbare bewijsstukken die aantonen hoe betrokkene vanaf 21 augustus 2017 in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Het college heeft verzocht het bestreden besluit met aanpassing van de motivering op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Daargelaten of de rechtbank er terecht vanuit is gegaan dat betrokkene alle gevraagde, op haarzelf betrekking hebbende, gegevens heeft verstrekt, dient het college opnieuw op het bezwaar te beslissen. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.2.
Vaststaat dat betrokkene wel gegevens heeft verstrekt. Het dossier bevat evenwel geen overzicht van de door betrokkene overgelegde gegevens. Uit het besluit van 5 oktober 2017 en het bestreden besluit blijkt niet, welke gegevens zijn gevraagd en niet zijn verstrekt. Van de gegevens die volgens het overzicht van 30 oktober 2018 ontbreken, staan uitsluitend de bankafschriften van betrokkene en haar kinderen eveneens vermeld in het afwijzingsbesluit van 27 september 2017. Uit het overzicht van 30 oktober 2018 blijkt echter ook dat betrokkene screenshots heeft overgelegd, terwijl niet is gebleken dat haar vóór 30 oktober 2018 duidelijk is gemaakt dat screenshots onvoldoende zijn. Dit klemt te meer nu de besluitvorming in bezwaar zich heeft toegespitst op de vraag of betrokkene gegevens van X moest verstrekken. Betrokkene dient bij de nieuwe behandeling van het bezwaar in de gelegenheid te worden gesteld alsnog bankafschriften over te leggen. Verder blijkt niet dat het college betrokkene gevraagd heeft naar controleerbare bewijsstukken waaruit blijkt hoe de koopwoning is gefinancierd en naar controleerbare bewijsstukken die aantonen hoe zij vanaf 21 augustus 2017 in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Betrokkene dient in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar de gelegenheid te hebben gegevens over te leggen, voor zover die naar het oordeel van het college alsnog nodig zijn om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat aannemelijk is dat de belanghebbenden niet zijn benadeeld indien het bestreden besluit in stand wordt gelaten, zodat geen aanleiding bestaat het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb te passeren.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten aan de zijde van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat van het college een griffierecht ter hoogte van € 508,- wordt geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) Y. Al-Qaq