ECLI:NL:CRVB:2020:415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
17/7779 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om een Wajong-uitkering tijdens haar verblijf in het buitenland is afgewezen. Appellante, geboren in 1973, had een Wajong-uitkering aangevraagd die door het Uwv was toegekend met ingang van 4 december 2001. Na een verblijf in het buitenland verzocht zij om na te betalen over de periode dat zij in Curaçao verbleef. Het Uwv weigerde dit, omdat niet kon worden vastgesteld of appellante daadwerkelijk genoodzaakt was om naar het buitenland te vertrekken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de regels correct had toegepast en dat er geen medische noodzaak was voor de partner van appellante om naar Curaçao te gaan. Appellante had ook niet aangetoond dat zij voor haar verzorging afhankelijk was van haar partner.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, waarbij zij stelde dat haar partner een verzorgende rol had en dat zij gedwongen was om naar Curaçao te gaan. Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellante in essentie een herhaling waren van eerdere argumenten die al voldoende waren besproken. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om de Wajong-uitkering tijdens het verblijf in het buitenland te verstrekken, omdat er geen medische noodzaak was voor het verblijf in Curaçao en appellante niet afhankelijk was van haar partner voor verzorging.

De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met C.M. van de Ven als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.

Uitspraak

17.7779 WAJONG

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2017, 16/6662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1973. Bij besluit van 3 november 2015 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 4 december 2001 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) toegekend.
1.2.
Bij brief van 12 april 2016 heeft appellante het Uwv verzocht haar Wajong-uitkering na te betalen over de periode dat zij in het buitenland verbleef. Bij besluit van 22 april 2016 heeft het Uwv geweigerd om deze periode na te betalen, omdat niet meer is vast te stellen hoe de situatie toen was en of appellante daadwerkelijk genoodzaakt was om naar het buitenland te vertrekken.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 april 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de in de Wajong en het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland gestelde regels op de juiste wijze toegepast, zodat het verzoek van appellante om doorbetaling van haar Wajong-uitkering tijdens haar verblijf in het buitenland terecht is afgewezen. Appellante heeft meegewerkt aan het plan om haar partner voor behandeling van zijn verslavingen naar Curaçao te laten gaan. Dat deze behandeling medisch geïndiceerd was, is volgens de rechtbank echter niet gebleken. Voor de partner van appellante waren behandelmogelijkheden in Nederland. Dat het niet gelukt is om van zijn verslavingen af te komen, maakt niet dat er een medische noodzaak was om naar Curaçao te gaan. De redenen van de partner voor zijn vertrek zijn dan ook niet objectief en dwingend van aard maar in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
2.2.
Bovendien heeft appellante niet betwist dat voor het vertrek naar Curaçao sprake was van serieuze relatieproblemen met een gewelddadig karakter, zodat niet zonder meer gesteld kan worden dat sprake was van een situatie waarin de partner van appellante haar verzorgde. Ook het standpunt van appellante dat zij zelf in 2007-2008 opgenomen is geweest en een medische behandeling heeft ondergaan en daarom niet eerder kon terugkeren naar Nederland, heeft de rechtbank niet gevolgd. Volgens de rechtbank is gesteld noch gebleken dat sprake was van een medisch geïndiceerde behandeling van een dusdanig lange duur die bovendien niet in Nederland verkregen kon worden waardoor verblijf in Curaçao noodzakelijk was.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat, gelet op haar gezondheidsproblemen, haar partner een verzorgende rol had en meerdere malen heeft getracht om in Nederland van zijn verslaving af te komen. Door familie van haar partner is getracht hem te bewegen naar Curaçao te komen om aldaar gedwongen te worden maatregelen te treffen ter zake het behandelen van zijn verslaving. Daarom is het onbillijk dat de gevolgen van de keuze om haar partner te volgen haar nu een groot nadeel oplevert ten aanzien van haar recht op een Wajong-uitkering tijdens verblijf in het buitenland. Ook heeft appellante tijdens haar verblijf in het buitenland een periode te maken gekregen met een gedwongen opname. Het was daarom niet mogelijk om eerder terug te keren naar Nederland.
Appellante heeft gesteld dat haar zeker vanaf dat moment een Wajong-uitkering zou moeten worden verstrekt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv is conform de regels gehandeld en is er geen reden achteraf appellante gedurende enige periode van haar verblijf buiten Nederland een Wajong-uitkering te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijke kader en de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar overweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het Uwv heeft gelet op de duidelijke feitelijke situatie, door te weigeren appellante over de periode in Curaçao een Wajong-uitkering te verstrekken, een juiste toepassing geven aan de geldende regels. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor de partner van appellante om naar Curaçao te gaan. Gelet op de door appellante aangevoerde omstandigheden is bovendien niet gebleken dat zij voor haar verzorging afhankelijk was van haar partner, dan wel dat er voor haar een medische noodzaak was om buiten Nederland te gaan wonen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven