ECLI:NL:CRVB:2020:585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
17/7994 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op Wajong-uitkering bij verblijf buiten Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante, die in Turkije woont. Appellante ontving sinds 10 juni 2006 een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar medegedeeld dat zij geen recht heeft op deze uitkering wanneer zij buiten Nederland woont. Appellante heeft aangevoerd dat zij voor medische behandeling naar Turkije moet en dat haar ouders, van wie zij afhankelijk is, ook willen emigreren naar Turkije. Het Uwv heeft echter gesteld dat er geen dwingende noodzaak is voor deze verhuizing en dat de omstandigheden van appellante niet voldoen aan de criteria voor het voortzetten van de uitkering buiten Nederland, zoals vastgelegd in het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2020 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet anders zijn dan die in de eerdere procedure. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen zwaarwegende redenen zijn die de voortzetting van de Wajong-uitkering rechtvaardigen, en dat de wens van de ouders van appellante om naar Turkije te verhuizen niet op een objectieve noodzaak is gebaseerd. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, met L.E. König als griffier.

Uitspraak

17.7994 WAJONG

Datum uitspraak: 4 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 november 2017, 17/1645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vanaf 10 juni 2006 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij brief van 11 november 2016 gevraagd of zij haar
Wajong-uitkering mee kan nemen bij emigratie naar Turkije. Appellante heeft toegelicht dat zij voor een medische behandeling naar Turkije dient te gaan en dat ook haar ouders, van wiens zorg zij afhankelijk is, het voornemen hebben om naar Turkije te emigreren.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2017 heeft het Uwv te kennen gegeven dat betrokkene geen recht heeft op een Wajong-uitkering als zij buiten Nederland woont. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat in de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen en dat in het geval van appellante geen sprake is van zodanige omstandigheden dat het buiten toepassing laten van dit beëindigingsartikel of het daarvan afwijken leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 2003, nr. 84, blz. 17, hierna: Besluit). Het Uwv is niet gebleken van een dwingende noodzaak om naar Turkije te gaan voor het volgen van een medische behandeling of van een noodzaak van de ouders van appellante om naar Turkije toe te gaan. Er is derhalve geen reden voor toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule. Verder is niet gebleken dat appellante als gevolg van het beëindigen van de uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat geschil van partijen zich toespitst op de vraag of de door appellante aangevoerde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen in de zin van artikel 2, aanhef en onder a of c, van het Besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat die omstandigheden geen grondslag vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe heeft de rechtbank in rechtsoverweging 9 van de aangevallen uitspraak overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder (
CRvB: het Uwv) voldoende gemotiveerd toegelicht dat het niet noodzakelijk is dat eiseres (
CRvB: appellante) in Turkije medisch wordt behandeld. Partijen zijn het erover eens dat de verstandelijke beperking van eiseres onbehandelbaar is. Eiseres heeft haar stelling dat de er desondanks wel een medische indicatie bestaat voor een behandeling in Turkije, niet onderbouwd met medische informatie. Er is daarom geen zwaarwegende reden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a van het Besluit. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn conclusie dat niet is gebleken dat de verhuizing van de ouders van eiseres noodzakelijk is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. De wens van de ouders van eiseres om in Turkije te gaan wonen teneinde te proberen de (medische) situatie van eiseres (en haar broertje) te verbeteren, is niet onbegrijpelijk, maar is in overwegende mate gebaseerd op de eigen keuze van de ouders, zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak is gebleken.”
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep opnieuw gesteld dat zij door de verhuizing van haar ouders naar Turkije genoodzaakt zal zijn om met hen mee te gaan. Zij heeft naar voren gebracht dat zij volledig afhankelijk is van de zorg van haar ouders en dat haar ouders zich vanwege de beperkingen van hun kinderen genoodzaakt zien om in Turkije te proberen de situatie van hun kinderen te verbeteren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Er wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan wat de rechtbank heeft gegeven. De Raad onderschrijft wat de rechtbank in overweging 9 van de aangevallen uitspraak aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L.E. König