ECLI:NL:CRVB:2020:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
19/2024 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet in hoger beroep tegen uitspraak sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2019, maar zijn hogerberoepschrift was niet tijdig ingediend. De Raad had het hoger beroep op 12 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De appellant heeft vervolgens verzet aangetekend, maar heeft nagelaten de gronden van dit verzet in te dienen, ondanks herhaalde verzoeken van de Raad om dit te doen. Op de zitting van 24 januari 2020 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen tijdige reactie heeft gegeven op de verzoeken om de gronden van het verzet in te dienen. Hierdoor heeft de Raad geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 maart 2020
19/2024 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2019, 18/2690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 12 september 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 januari 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 12 september 2019 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het verzet.
De Raad heeft appellant bij brief van 10 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld de gronden van het verzet in te dienen. Daarop heeft de Raad geen reactie ontvangen. Bij - aangetekend verzonden - brief van 11 november 2019 is appellant nogmaals de gelegenheid geboden de gronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is erop gewezen dat appellant er rekening mee moet houden dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend.
Appellant heeft bij brief van 9 december 2019, door de Raad ontvangen op 19 december 2019, meegedeeld dat hij de Raad al heeft geïnformeerd over zijn situatie en verzocht om een positieve beslissing.
De Raad heeft na het door appellant gedane verzet geen informatie van appellant ontvangen, afgezien van de brief van 9 december 2019. Deze brief is ontvangen buiten de gestelde termijn en bevat overigens ook geen gronden.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.I.S. van Haaren

VC

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours interjeté non‑recevable.
Par conséquent, décidée par C.H. Bangma en présence de R.I.S. van Haaren en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 6 mars 2020.