ECLI:NL:CRVB:2020:601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die in 2007 uitviel met fysieke en psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2014 werd haar WGA-uitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft sindsdien meerdere keren melding gemaakt van toegenomen klachten en heeft verzocht om een WIA-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd zijn en dat in de FML van 11 juli 2016 rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Er was geen bewijs voor een objectiveerbare toename van de beperkingen ten opzichte van de eerdere FML van 24 december 2013. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er onvoldoende twijfel bestond over de beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.